van haar teerste illusies waren voor altijd vernield; zij geloofde aan geen goede, troostende, zegenende godheid meer. Langzamerhand werd hij een geregelde, dagelijkse dronkaard. Halve dagen zat hij in de herbergjes van het gehucht en verwaarloosde zijn boerderij. Het ging alles achteruit. Zijzelf, vroeger zo keurig-net, werd van lieverlede slordig. De jonge barones, die, hoewel zelf diep gedrukt en ziekelijk, haar nu en dan nog kwam opzoeken, maakte er eens opmerkingen over. Maar zelfs voor haar trok Rozeke machteloos de schouders op: zij kon 't niet helpen, zij was overweldigd, zij had het te druk, het kon haar niet meer schelen.
- Ach, zó moogt gij tegen mij niet spreken, Rozeke, zei de barones op een toon van zo innige droefheid en verwijt, dat Rozeke eensklaps tot de tranen er door ontroerd werd.
- Pardon, mevreiwe, pardon, moar 'k ben toch zeu ongelukkig! schreide zij, in een plotselinge uitbarsting van al haar te lang opgekropt wee.
De barones poogde haar te troosten en bood haar aan te zorgen voor de opvoeding van haar beide oudste kinderen, die van Alfons. Rozeke, eerst wat onthutst, nam weldra dankbaar aan; en, voor een ogenblik weer dezelfde van vroeger, zoende zij met aanbiddende verering haar weldoensters handen. Toen kon de jonge barones ook niet langer zich beheersen: zij barstte, evenals Rozeke, in tranen los en beiden schreiden lang en overvloedig, rouwend over een geluk dat voor beiden zo wanhopig kort van duur was geweest, zo vol van een wee dat zij in geen woorden konden uitdrukken.
Smul werd even voor de vorm geraadpleegd; hij gaf nurks zijn toestemming en Hilairken werd uitbesteed bij de oude schoolmeester Cattoir, die eindelijk, dank zij de tussenkomst van de barones, een kleine pensioensverhoging had gekregen, terwijl Marietje bij de nonnetjes in 't klooster op kostschool werd gedaan.