toch te zullen en te moeten komen, vielen dan ook eindelijk, op een zondagmiddag, toen hij, als naar gewoonte halfdronken, van het dorp terugkwam. Het ging kort, ruw en vlug, als een weerlicht.
Het eten was een ietsje aangebrand; hij had een paar happen geproefd en daarbij een vies gezicht getrokken, en plotseling gaf hij, met een krakende vloek, een dreunende vuistslag op de tafel en keilde zijn bord met eten tot scherven op de vloer.
- Gie leulijke sloeber! riep zij instinctmatig, verschrikt opspringend, in onbedwingbaar losbarstende verontwaardiging. Maar zij stond nog niet geheel overeind of een baldadige vuistslag in 't gezicht smakte haar met een noodkreet op de grond.
De kinderen gilden schril, het dienstmeisje schreeuwde om hulp. Kamiel, de pas nieuw gehuurde knecht, een flinke, blonde jongen, sterk als een reus, greep Smul midden in de lendenen vast en hield hem tegen, uit al zijn kracht.
Rozeke had zich opgericht. Zij hield de linkerhand op haar mond gedrukt, die bloedde. Zij huilde niet, maar de ogen flikkerden vreemd in haar doodsbleek gelaat.
- Kom, zei zij met inspanning, tot haar luid schreeuwende kinderen. Zij nam het kleintje, dat pas lopen kon, bij de hand en door 't oudste gevolgd klom zij rennend de drie stenen treden van de voutekamer op en sloot de deur achter zich met de grendel.
Razend, vloekend, scheldend, met purper gezicht en fonkelende ogen, poogde Smul zich intussen vruchteloos uit de omstrengeling van de knecht los te worstelen.
- Loat mij los, Kamiel! Loat mij nondedzju los, of 'k schup ou euk van 't hof, lijk Vaprijs! riep hij knarsetandend.
- Loat mij los, zeg ik ou, da 'k heur de kop in sloa!
Maar Kamiel, reuzensterk, hield hem hoe langer hoe steviger gekneld en hijgde, bedarend-kalm:
- Nie nie, boas, ge'n meug niet, 't zoe ou spijten! 't Zoe ou spijten! Ge moet wachten,... wachten... tot da ou keleire veurbij es!
Eerst toen Smul wat tot bedaren was gekomen en ophield met schelden en vloeken liet hij hem los. Meleken, bevend