dadiger niet schreeuwend na? Waarom troepte ze de hele buurt niet samen om hem daar ter plaatse dood te stenigen?
- Neen, niets. - Zij sprak gewoon met Meleken die met haar kinderen speelde; zij keek hoe laat het was; zij liep even in haar kamer en kwam er dadelijk weer uit, zonder te weten wat zij er gaan doen was.
- Smul es thuis, weet ge 't, bezinne? 'k Hè hem doar op 't hof zien leupen, hoorde zij het meisje eensklaps zeggen. En zonder de minste moeite wist Rozeke zich te beheersen terwijl ze doodkalm antwoordde:
- Joa, 'k hè hem euk gezien. Hij es zeker zat?
- 'k En weet 't nie, bezinne, hij 'n ziet er toch moar oardig uit. As hij om eten komt 'k zal 't hem toch wel moete geven?
Zij keek het meisje aan, roerloos en stom een ogenblik, als was het haar niet mogelijk die eenvoudige woorden te begrijpen.
- Wat dijnkt ou, bezinne? herhaalde 't meisje bedeesd.
- Ach joa g' e-woar, antwoordde zij eindelijk, als uit een droom ontwakend; - hij zal nou woarschijnlijk wel honger hèn; hij... Zij beet op haar lippen en staarde opnieuw, sprakeloos, als verwilderd, 't meisje aan.
- Wil ik 't hem goan vroagen, bezinne?
- Joa joa, zeker, goa moar.
Meleken liep naar buiten en Rozeke bleef even met haar kinderen alleen. Hilairken waggelde op zijn kromme benen over de vloer; Marietje in haar stoeltje sloeg halsstarrig met een stokje op de houten armleuning.
- Oeder, Eleken wig, kwam Hilairken naar haar toe; en hij poogde op haar schoot te klauteren.
Zij schrikte hevig, als onder een plotse pijnsteek, bij de zachte aanraking van de kleine handjes. Heftig schoof zij haar stoel achteruit en strekte, als 't ware verdedigend, haar beide handen vóór zich uit, terwijl zij riep met hese stem:
- Nie nie kind, nie nie kind, ge 'n meug niet; moeder es steit, moeder es vuil!
Het dienstmeisje kwam weer in huis:
- Hij es bezig in de peirdestal, bezinne en hij zegt dat hij gienen tijd 'n hèt om te komen eten. Hij vroagt of 'k hem