- Wa peist er gij van? vroeg ze voor de tweede maal.
- Ik zoe 't nog 'n joar uitstellen, antwoordde hij. - Whèn nog al wa heui over van passeerde joare en die semiek 'n es toch dikkels moar vervalsten bucht.
- Hawèl joa, we zillen nog 'n joarke wachten. Hij knikte met het hoofd en was weg.
Zij voelde 't wel, zij was geheel en al, voor wat 't beheer van de boerderij betrof, aan zijn wil en besluiten overgeleverd; zijzelf had er geen verstand van. Het was dan ook maar beter dat ze 't aan hem overliet: aan hem en aan Vaprijsken. Zij tobde en sprak erover met La, een groot deel van de dag; en 's avonds na het eten, terwijl de beide knechts even vóór 't naar bed gaan bij de haard hun pijp zaten te roken, onderhield zij er hen over, de stem bevend en de ogen vol tranen:
- Ivo en Vaprijs, 'k hope toch da ge mij alle twieë goe zil blijven helpen. Ik 'n hè natuurlijk gien verstand van boeren, en 'k hè road en hulpe neudig. - 'k Hope dat ge zilt willen doen lijk of 't veur ulder eigen woare.
Vaprijsken kreeg een traantje van ontroering in zijn oog.
- Ge meug gerust zijn, bezinne; over mij 'n zilt-e niet te kloagen hèn, zei hij met een stem die trilde.
Smul, het hoofd somber gebogen, knikte zonder iets te zeggen. - Gij toch euk, Ivo? vroeg ze bedeesd, zonder hem haast aan te durven kijken.
Hij klopte de as van zijn pijp uit op zijn klomp, spuwde van zich af, en antwoordde eindelijk, kortaf en ruw, met harde blik, zoals het zijn gewoonte was:
- Dat dippendeert, bezinne, van wie da g'hier as boer wilt aanstellen. Ienen boas op 't hof: Vaprijs of ik!
Zij schrikte hevig van zijn woorden. Hij of Vaprijs? En dan nog wel als boer, als baas! O, wat voelde ze weer hard de akeligheid van haar verlies! Een weke kleur kwam over haar verlepte wangen; zij stotterde en kon geen antwoord uitbrengen; zij wist niet wat ze zeggen moest. Er was een ogenblik volkomen stilte.
- Ik of Vaprijs! herhaalde hij met vastberaden nadruk om de beurt haar en Vaprijsken met zijn barse, strakke ogen aankijkend.