| |
| |
| |
| |
| |
I
Mevrouw de St. Mars, diep in haar gemakkelijke rieten stoel gezonken, met kussens in de rug en kussens tegen 't grijze achterhoofd, genoot van haar gewone middagdutje, op het bordes, in de schaduw van de veranda. Haar borduurwerk lag verfomfaaid op haar afzakkende knieën, door een geelzijden, om haar wijsvinger gewonden draadje, vastgehouden. 't Gelaat met dichte ogen had een strakke, trotse uitdrukking, hoog van kleur, met lijnen van hardheid om de gesloten lippen en om de sterk afgetekende kin. De grijze haren, dungezaaid en platgestreken, ontblootten midden op het hoofd een kale spleet tussen de schrale vlechten, die klam waren van warmte.
Daarbuiten, op het kort geschoren grasveld voor de veranda, als grote vlinders midden in de wijde kring van kleurenrijke bloemperken en heesters, speelden Florence en haar gasten tennis, ondanks de hete zon: Maxime en Paul, in witflanellen pantalons en sporthemden, Florence en Elise Loebmuller, - een van haar vriendinnen - , kortgerokt, met lichte blouses en breedgerande zonnehoeden. Scherp vlogen de grijze ballen onder de doffe, matte slagen van de raketten heen en weer over het net, in 't driftig heen-en-weer-gevlieg van de spelers, en ieder ogenblik was 't een gejoel van plotseling uitbarstende kreten en gelach. Alleen op een bank in de schaduw van een prieeltje zat Marie Bagnolet, - Florences andere vriendin - , rustig het spel op te nemen.
Mevrouw de St. Mars werd eindelijk door hun schreeuwen wakker. Zij opende bedwelmd haar ogen, vreemd licht en grijs van tint in haar hooggekleurd gelaat, en voelde naar haar horloge. Halfvijf. Met inspanning richtte zij zich overeind en riep, over de leuning van klimop en bloemenranken van 't bordes:
| |
| |
- Florence!
- Maman! antwoordde Florence, met opgewekt gezicht naar de veranda kijkend, even roerloos met het raket in de hoogte, klaar om te spelen.
- Veux-tu sonner pour le thé?
Het jonge meisje dat alleen en rustig onder het prieeltje naar het spel te kijken zat, kwam in háár plaats aangelopen.
- Continuez seulement! riep zij Florence toe. En licht rende zij in 't gewapper van haar rokken op de trappen van 't bordes, en drukte op een knop.
- Speel jij dan niet mee, Marie? vroeg Mevrouw de St. Mars.
- Ik heb gespeeld, mevrouw, antwoordde 't meisje met een lieve glimlach. En even bleef ze voor de oudere dame staan, wachtend of ze haar soms met iets behulpzaam kon wezen. Er was iets stralends en tevens ernstigs in haar ganse verschijning, dat dadelijk grote sympathie opwekte. En zonder bepaald mooi te zijn maakte zij grote indruk door haar rijzige gestalte, die haar langer deed schijnen dan ze werkelijk was, en vooral door haar magnifieke donkerbruine haren, golvend rechtopstaande met een zware krul op 't voorhoofd om haar fijnbesneden, ietwat bleek en mager gelaat, met innemendzacht bezielde blauwe ogen. Zij was de enige dochter van een rijk industrieel en Florences oudste kostschoolvriendin.
- 't Is ook veel te warm om te spelen, sprak de oude dame, zich uit haar stoel oprichtend en puffend naar het theetafeltje gaand. En zij riep het de spelers toe:
- Hoe is 't toch mogelijk je zo af te sjouwen in die warmte!
- We komen, mama, we zijn dadelijk klaar! riep Florence van op het veld.
En plotseling gingen juichkreten op en werden alle vier de raketten wuivend in de hoogte gezwaaid. Het spel was op een mooie slag uit, en rood en warm van de inspanning, lachend en babbelend onder elkaar met schitterende ogen, kwamen ook de spelers op 't bordes uitblazen.
Een dienstmeisje verscheen met een groot zilveren presenteerblad, druk met theegerei en sandwiches beladen, en allen schaarden zich om 't tafeltje, de raketten tussen de benen, in opgewonden nagepraat over het spel, zich droogwuivend met
| |
| |
waaiers en zakdoeken. Paul en Florence, die 't verloren hadden, namen hun kopjes aan met nog van inspanning bevende vingers en stelden voor om dadelijk een revanche te spelen.
- Je moet het heus niet doen, sprak mevrouw de St. Mars beslist. En zij schoof haar stoel naar achter, bewerend dat zij werkelijk warmte afstraalden, en dat ze 't zelf warm en benauwd kreeg van hun overdreven opgewondenheid.
- Neen maar, kijk eens naar Elise, 't is ongepermitteerd!
Elise Loebmuller, rond en poezelig, met vuurrood, transpirerend gezicht, proestte 't uit van lachende pret voor die bijna verontwaardigde opmerking van mevrouw de St. Mars.
- Trouwens, voegde deze erbij, met plotseling iets hoogmoedig schimpends in de toon, - jullie moeten immers fris zijn tegen dat onze voorname gasten aankomen!
- Hohóóó! 't is waar! riep Paul, met komisch-spottende intonatie. En hij begon in gehaaste affectatie aan zijn kleren te scharrelen, of hij zich reeds voor de ontvangst klaar maakte. Weer moest Elise, en ook even Florence, om 't flauwe grapje lachen. Alleen Marie bleef ernstig, met bijna iets afkeurends in de uitdrukking van haar ogen.
De voorname gasten, door mevrouw de St. Mars bedoeld, waren enkele van Alfreds artiesten-vrienden, twee heren en drie dames, die hij op Far-West ten eten had gevraagd. Hij beschouwde hun bezoek als een goede en gewenste reactie tegen de frivole invloed, door elementen als Paul en 't meisje Loebmuller in Florences leven gebracht. Hij had zich even in die zin met zijn schoonmoeder uitgelaten, hoog prijzend de levensernst en de schitterende gaven van zijn vrienden, maar was nogal teleurgesteld van het onderhoud teruggekomen.
- Hoe zeg je ook dat ze heten, die mensen? had mevrouw de St. Mars met gefronste wenkbrauwen gevraagd, alsof ze zich nooit goed hun namen kon herinneren.
- De beroemde landschapschilder Vanlaer met zijn vrouw, en de niet minder beroemde romanschrijver Darmont, met mevrouw Darmont, die zelf een hele knappe schilderes is. Zij brengen hun logeetje mee, mademoiselle Desfeuilles, die ook al heel aardig begint te schilderen.
- Connais pas, had mevrouw de St. Mars hoofdschuddend, met koele blik en op elkaar geknepen lippen geantwoord.
| |
| |
Ze zijn anders toch wel genoeg bekend in de wereld, kon Alfred niet nalaten te zeggen.
- Van goeje familie?
- Dat weet ik heus niet, mama, had Alfred met een begin van wreveligheid geantwoord. - Van artiesten als Vanlaer en Darmont vraagt men niet tot welk soort familie zij behoren. Het zijn superieure mensen, die op zichzelf en door zichzelf tot de werkelijke aristocratie gerekend worden.
Maxime, die geen ouderwetse vooroordelen kende, had de woorden van Alfred krachtig beaamd, eraan toevoegend dat men het tot een grote gunst en eer mocht rekenen met zulke mensen nadere kennis te maken; doch evenmin als Alfred was hij erin geslaagd mevrouw de St. Mars' weinig verholen tegenzin te fnuiken. Zij had haar neus opgetrokken en niets meer gezegd, maar in 't geheim, met bedekt schimpende woordspelingen, ruide zij Florence en ook de andere gasten tegen dit bezoek op.
- Enfin, enfin, je suis curieuse de voir ça, besloot zij nu weer, met bijna nijdig sissende stem, terwijl ze 't tafeltje verliet om opnieuw in de gemakkelijke rieten stoel, naast de bloemenrand van het bordes, haar peuterig borduurwerk te hervatten. Maar plotseling bleef ze roerloos stilstaan, de strakke, barse blik gericht in het verschiet van de lange beukendreef, die op de verre steenweg uitliep.
- Wat is dat? Wat komt er dáár aan? vroeg zij, in de verte wijzend. En zij nam haar face-à-main, om beter te zien.
Allen keerden zich op haar uitroeping om en staarden insgelijks in 't verschiet van de lange beukendreef. En wat zij daar zagen aankomen waren vijf wielrijders, drie dames en twee heren, in kalme rit tussen de hoogstammige, donker opkruinende bomen, tot het buiten naderend. De schuinse zonnestralen wierpen om de beurt een glinsterende lichtstreep of een doffe schaduwvlek over het wielerend groepje, naarmate zij in 't ijle van de open ruimte of in 't donkere van de stammen reden, en de twee mannen leken daarin klein en schraal, verloren als zij waren tussen het gewuif van de rokken en de wemelende glanzing van de lichtgekleurde blouses.
- Çà, ma tante, ce sont nos invités! glimlachte Paul, voor- | |
| |
aan op 't bordes, de linkerhand als een vizier boven zijn ogen. Er was een algemene kreet van ongelovige verbazing.
- Maar 't is niet mogelijk! Het is pas vijf uur en wij dineren om acht! En ook men komt toch niet dineren in fietspak! sprak mevrouw de St. Mars bijna geërgerd.
- Jawel, mevrouw, ze zijn het. Ik herken duidelijk mevrouw Darmont, verzekerde Maxime.
- Mais c'est de la dernière inconvenance! kreet mevrouw de St. Mars, een hoge kleur van gramschap krijgend. - Wat moeten we toch al die tijd met die lui gaan doen?
- Ik denk dat ze 'n beetje rond willen lopen, zei Florence gejaagd. - Ik zal maar spoedig Alfred laten halen.
Zij vloog naar de hoek van de veranda, roepend in de tuin:
- Désiré, Désiré! Kom ne kier seffens hier!
En zodra de tuinman, haastig aanlopend, met de pet in de hand om de hoek van de villa verscheen:
- Désiré, gij zul moet seffens naar meneer loop, en hem zeg dat de invités hier al zijn.
- Zit hij op 't eilandeke, mevreiwe?
- Joa, joa, moar hoast ou, nie woar?
Een voor een, met verhitte gezichten even naar de veranda opkijkend, kwamen de fietsers door het hek binnengereden. Florence trad met Maxime en Paul de trappen af, hen tegemoet.
- Maxime, jij kent ze allen, niet waar, zal jij de voorstellingen doen? vroeg Florence bijna angstig fluisterend.
- Jawel, wees maar gerust.
Een tiental meter vóór het huis stegen de fietsers af en met een lieve glimlach van blij-verrast-zijn trad Florence naar hen toe.
- Monsieur Vanlaer, haastte zich Maxime de eerst optredende voor te stellen.
Het stuur van zijn fiets in de linkerhand, en zijn rond bruin dophoedje in de rechter, naderde Vanlaer met levendig schitterende ogen, als verrukt door haar schoonheid, tot Florence, en verzocht haar, hem en zijn vrienden te widen excuseren dat ze zo vroeg en met hun fietsen kwamen. Zij hadden een rijtoer gemaakt door de prachtige omstreken, en wilden ook graag nog bij daglicht het oord bezoeken en bewonderen,
| |
| |
waar hun vriend nu zijn woon- en werkplaats had gevestigd.
- Vous avez bien fait, vous avez très bien fait, monsieur Vanlaer, stamelde Florence met kleurende wangen, en zij verwelkomde ook Darmont en de dames, die haar om de beurt door Maxime werden voorgesteld. Toen zetten zij hun fietsen naast elkaar tegen de klimop- en bloemenmuur van de veranda, en klommen op 't bordes waar de overige voorstellingen plaatsgrepen, de dames ceremonieus en zwijgend voor elkaar knieplooiend, de heren ietwat losser, met een vlugge handdruk en een vluchtig gebrabbeld ‘enchanté de faire votre connaissance’. Florence berichtte dat Alfred nog aan 't schilderen was, maar dadelijk zou komen; en daarop namen zij de aangeboden stoelen en zaten even als verbijsterd naast elkaar, met dat onaangenaam, onsympathiek gevoel van mensen die elkaar niet kennen en niet weten welke aanrakingspunten zij met elkander zullen hebben. Die penibele toestand duurde echter slechts een ogenblik, want dadelijk herbegonnen Vanlaer en Darmont in opgewonden geestdrift over de mooie omstreken en het zo heerlijk gelegen Far-West te juichen, tot zij een vlugge stap over het grintpad hoorden ritselen en Alfred de trappen opgelopen kwam.
- Ah! dat vind ik aardig, dat je wat vroeg komt! riep hij opgetogen. En nu werden, met verrukte uitroepingen, echt gulhartige groeten en handdrukken gewisseld. Wat zag hij er goed uit! Wat had hij hier een prettig leven! Wat moest het heerlijk zijn, in die prachtige omgeving te werken! 't Gevoel van gêne en benauwdheid was met zijn komst verdwenen, en vrolijk schalden nu de stemmen door elkaar, terwijl het dienstmeisje, door Florence teruggeroepen, met kopjes thee en glazen port rondging. En weldra ontstond tussen Alfred en zijn vrienden een levendig gesprek, waar de anderen, Maxime uitgezonderd, zich als door een stil akkoord, buiten hielden. Het duurde niet lang of zij waren, als vanzelf, in twee afzonderlijke groepjes verdeeld: mevrouw de St. Mars, met Paul, Elise en Florence in gedempt, als 't ware fluisterend-intiem gesprek; de anderen luidruchtig babbelend en lachend, als goede oude vrienden, die verrukt zijn elkander na een lange afwezigheid terug te zien. Alleen Marie zat ernstig tussen beide groepen, een oor naar rechts en
| |
| |
een naar links, niet goed wetend hoe zich te houden, ietwat bedeesd in 't midden van die artiesten, naar wier gesprek zij zo graag luisterde, en van een andere kant wat bang mevrouw de St. Mars te ergeren, indien ze zich te sterk opvallend van háár groep afzonderde.
Toen de thee gedronken was stelde Alfred voor een wandelingetje door de tuin en in 't bos te maken en dan te roeien naar het eilandje, waar hij hun zijn werk zou laten zien.
- C'est ca, promenez-nous dans ce Paradou enchanteur! juichte Darmont. En na zich even te hebben geëxcuseerd stonden de bezoekers op, en verlieten zij met Alfred en Maxime de veranda, waar Paul de overige dames zou gezelschap blijven houden.
- Is het niet onbeleefd dat niemand van ons meegaat? fluisterde Marie tot Florence.
- Ik geloof het niet,... wat denkt u, mama? vroeg Florence aan haar moeder.
- Wel nee, laat ze toch gaan, murmelde mevrouw de St. Mars, met een gegrinnik van minachting de bewegingen volgend van de korte fietsrokjes, die achter een bosje bloeiende azalea's, om de hoek van 't huis verdwenen.
Plotseling sprong Paul in de hoogte, en begon als een gek met wijduitslaande armen en benen over de vloer van de veranda heen en weer te dansen.
- Qu'est-ce que tu as? Qu'est-ce qui te prend? riepen Florence en Elise proestlachend.
- Rien, rien,... je m'amuse... je fais aussi de l'art,... de l'art choréographique!... tenez,... en jupes courtes,... comme une danseuse de l'Opéra! gilde Paul hoe langer hoe gekker doend, met de opwaaiende slippen van zijn kort wit tennis jasje over armen heen en weer hollend en springend. Florence en Elise schaterden, en zelfs de deftige oude barones moest er onwillekeurig om lachen. Maar plotseling werden allen stil, terwijl Marie, die de grap smakeloos vond en niet meelachte, een dringend-vermanend stt! liet horen.
Een van de dames, mevrouw Darmont, kwam haastig op 't bordes terug, om haar zakdoek te halen, die zij er vergeten had. Zij zag nog juist, wijl ze de stoep beldom, de jongen mal met opgeheven armen in een hoek van het bordes zijn
| |
| |
gekheid maken, en eventjes onthutst keek zij met verbaasde, haast verschrikte ogen op. - Pardon, monsieur, sprak ze, naar haar zakdoek grijpend, en weer holde ze weg, met een kleur als vuur, de trappen af, het bosje azalea's om, zó gehaast, dat de kiezeltjes van het grintpad ritselend onder haar voeten opstoven. Stom en roerloos even keken de anderen elkander aan.
- Est-ce qu'elle m'aurait vu? vroeg Paul, komisch-ontsteld naar voren tredend, met trage brede passen en wijdopen mond en ogen, als een clown in een circus.
- Ah! par exemple! riep Elise.
- C'est dommage, elle aura pensé qu'on se moquait d'elle, zei Florence onthutst, met hoge kleur.
- Oui, c'est bien dommage, sprak ernstig Marie, met een uitdrukking van ware spijt.
Alleen mevrouw de St. Mars bleef spotlachen, met een air van genoegen en voldaanheid op haar strak gezicht, als bij een goed geslaagde klucht.
- Alors, vous croyez vraiment qu'elle m'a vu! spotte Paul. - Eh bien, je continue! En weer begon hij als een gek te springen en te dansen.
- Mais voyons, Paul, cesse donc! smeekte Florence, half boos half lachend naar hem toe vliegend om hem te doen ophouden.
Maar uitgelaten greep hij haar vast en deed haar mee rondhollen en springen.
- Cesse! cesse, te dis-je! Tu sais qu'Alfred n'aime pas ces farces! En hijgend worstelde ze zich los.
Paul hield op met gekheid maken. Hij stak een sigaretje op en kwam weer kalm naast Marie en Florence zitten, die nog even, met bezorgde gezichten, het geval bespraken. De zon ging langzaam onder, achter de hoge bomen van het park, met brede gouden vlekken en vegen over het groen van de gazons en het kleurengeflonker van de bloembedden. De lucht was heilig-stil geworden, en in het hoge ijl azuur, waar schril schreeuwende benden zwaluwen in wijd-scherende kringen elkaar achtervolgden, hingen lichtroze wolkenstreepjes, zo fijn en teer-doorschijnend, als waren zij met penseeltjes van goud op 't pure hemelsblauw geschilderd. Een zacht
| |
| |
bedwelmende geur van azalea's en seringen zweefde bij tussenpozen als een onvoelbare ademtocht door de zwoele atmosfeer, en in de zware, donkere kruinen zongen de nachtegalen, nu eens in hoog geschal van triomfante heerlijkheid, dan weer langzaam en zacht in teerverliefde tonen, tot zij een ogenblik doodstil bleven, in de bespiegelende stilte van het avondrood. En aan het uiteinde van de beukendreef verscheen weldra de maan boven de hoge zwarte toppen, een vreemde, bleke maan in al dat toverlicht, een wezen zonder glans in dunne paarse nevelsluiers, een droevige verschijning als van rouw en zwakheid, week aarzelend of ze zich geheel vertonen zou, dan wel achter haar droeve, paarse sluiers weer terugwijken.
- O, wat 'n mooie avond! sprak zacht Marie, met ernstige, strak-dromerige ogen op het verre schemerlicht van de maan.
- Ik ga binnen, ik vrees de avonddauw en raad jullie aan mijn voorbeeld te volgen, zei mevrouw de St. Mars, met inspanning opstaand.
- Moeten we niet wachten tot ze terugkomen, mama? vroeg Florence aarzelend.
- Ik zie niet in waarom, aangezien Alfred met hen is, sprak mevrouw de St. Mars uit de hoogte. - Ik toch ben niet van plan om voor hún plezier 'n verkoudheid op te doen. En statig verdween ze door de glazen deur naar binnen.
De anderen vroegen zich af of zij nog even zouden blijven wachten dan ook binnen gaan, toen zij Alfred met zijn vrienden achter het bosje azalea's hoorden terugkomen. Hoogenthousiast klonk de stem van Darmont boven alle anderen uit: - Ah! c'est superbe! c'est divin! divin! Ah, mais voyez cette lune! cette lune! Elle est fantastique! phénoménale! En even stonden zij het schouwspel te bewonderen, zo vreemd gehuld in toverachtig schemerlicht, met over hun ruggen de dofrode gloed van het uitstervend daglicht, en in hun aangezichten de lichtpaarse, bijna lijkkleurige twijfelglans van de opkomende maan.
- C'est beau, n'est-ce pas? riep hun Paul vanuit de schaduw van de veranda toe.
- C'est féerique! C'est d'une beauté suprême et immaté- | |
| |
rielle! oui, immatérielle! galmde Darmonts emfatische stem. Gejaagd, in rusteloos, geruisloos fladderen, zwierven grauwe vledermuizen heen en weer. Men zag ze scherp zigzaggen in de nog bleek-glanzende open hemelruimte, tussen het hoogdonkere van de opkruinende bomen, steeds komend en verdwijnend, in dwarse kruisvlucht over de gazons, als de zwijgende, gepijnigde boden van geheimzinnige gebeurtenissen. En plotseling begon weer een nachtegaal te zingen, heel dicht bij 't huis, in een reusachtig grote cederboom.
- Comme c'est beau! Comme c'est beau! fluisterden zij.
Paul en de jonge dames kwamen met zacht schuivende voeten tot aan de bloemenrand van de veranda luisteren. Werktuiglijk keek Alfred naar hen om, met een enthousiastzwijgend handgebaar naar de donkere kruin waarin de onzichtbare, heerlijke vogel zat te zingen. Hij zag in vage nevelglans de sierlijke gestalte van Florence, de lichte, ovale vlek van haar gezicht, de donkere vlekken van haar haar en ogen. Paul stond aan haar linkerzijde en Elise aan haar rechter, en ietwat terzijde naar achter Marie, haast onzichtbaar in de duisternis. En in het zinsbedrog van de schemering kwam het Alfred eensklaps voor alsof Pauls rechterarm om Florences middel was geslagen, terwijl hij in zijn linkerhand haar rechterhand gedrukt hield. 't Was of hij plotseling een klap in het gezicht kreeg, zo gek en onwaarschijnlijk kwam 't hem voor.
- Florence! was hij op 't punt haar dreigend toe te roepen,... toen hij die hand van om haar middel zag verdwijnen en even naar Elises hoofd toe gaan. Het was Elises eigen hand, welke hij voor die van Paul had aangezien. Paul hield eenvoudig zijn beide handen in elkaar gevouwen, en dan zag Alfred ook Florences handen, alle twee rustig naar voren op de bloemenrand van het bordes geleund.
- Hoe gek had ik mij daar toch kunnen aanstellen! dacht hij, blozend van schaamte in de halve duisternis.
Aan het diner heerste een gedwongen stemming. Mevrouw Vanlaer en mademoiselle Desfeuilles hadden iets gegeneerds en verlegens over zich, en mevrouw Darmont zag er bepaald gepiqueerd uit na de gekdoenerij van Paul op 't bordes. De huisdames en logées waren zich even, als elke dag, gaan ver- | |
| |
kleden, en liun toiletten, hoewel niet overdreven, staken toch sterk af naast de kortgerokte, ietwat stofferige fietspakjes van de bezoeksters. Alleen Alfred had niet, als naar gewoonte, van kleren veranderd, om de anderen meer op hun gemak te stellen, wat zijn schoonmoeder trouwens niet belette hem met vreemde afkeurende ogen aan te kijken toen hij in de eetzaal kwam, en als in verbazing uit te roepen:
- Hè, Alfred, je bent niet gekleed voor 't diner! Hoe komt dat?
- Ik had geen tijd meer, mama, antwoordde hij met matte, ietwat korzelige stem. En plotseling vergramd over die aanmerking van zijn schoonmoeder, waarin hij zeer duidelijk de indirecte, bedekte hatelijkheid tegenover zijn vrienden voelde:
- En ook geen zin, voegde hij er kortaf bij.
Zij keek hem even roerloos aan, met strakke blik en hoog kleurende wangen, en er ontstond een pijnlijk ogenblik van algemeen stilzwijgen.
- Mevrouw, 't is ónze schuld, wij hebben de tijd vergeten in bewondering over zijn schilderijen, complimenteerde Vanlaer om het weer goed te maken.
- Ah! ze zijn prachtig! prachtig! vindt u 't ook niet mevrouw? vroeg Darmont aan Florence, die naast hem zat.
Florence werd rood tot in de hals en haar blik ontmoette die van Alfred, die haar als 't ware met bedroefd verwijt aankeek.
- Ik heb er alleen het begin van gezien, ik moet er volstrekt nog eens naar gaan kijken, antwoordde zij bedeesd.
- Wat! mevrouw! riep Darmont komisch-verbaasd, met grote ogen van haast-niet-kunnen-geloven. - Wat! heeft u die wonderbare werken niet gezien, die idyllische, ideale frisheid van de ochtend, die grootse, glansrijke apotheose van de avond, die twee heerlijke doeken van romantisch realisme, zoals onze vriend Melville ze zo juist noemt! Maar mevrouw!...
- 't Is waar, meneer, 't is ongepermitteerd, ik moet er volstrekt weer naartoe, herhaalde Florence gegeneerd de ogen neerslaand onder de bedroefd verwijtende blik, die Alfred over de tafel strak op haar gevestigd hield.
| |
| |
Vanlaer en de andere bezoekers hadden insgelijks met verbazing opgekeken, en weer ontstond even een algemene drukking van gêne om de tafel. Vanlaer en zijn vrouw, die tegenover elkander zaten, wisselden een vlugge blik van diep begrijpen, en mevrouw Darmont bleef strak-starend kijken op haar bord, in moedwillige stugheid zich buiten het gesprek houdend. Mademoiselle Desfeuilles, aan het ander eind van de tafel, luisterde verstrooid naar het gebabbel van Maxime en Paul, de aandacht afgeleid door Darmont, die nu, veelpratend, in drukke, algemene beschouwingen over kunst uitweidde. Dit bracht gelukkig wat verlichting in de pijnlijke stemming, en, daar hij mooi en vloeiend sprak, met grote vindingrijkheid van uitdrukkingen, gelukte 't hem weldra de aandacht van allen in beslag te nemen. Hij imponeerde hen door zijn veelzijdige kennis, die onwillekeurig eerbied afdwong. Hij gooide namen in 't gesprek van grote mannen waarmee hij op intieme voet verkeerde, waarmee hij gedineerd had, bij wie hij gelogeerd had, met wie hij allerlei interessante onderwerpen en gebeurtenissen had besproken. Hij domineerde, hij triomfeerde. Alleen mevrouw de St. Mars het er zich niet aan vangen, bleef stroef en nurks, met een strak-misnoegd gezicht van gruwelijk-zich-vervelen. Zij kon het overvloedig gepraat van Darmont niet uitstaan en poogde er weldra stoornis in te brengen. Elk ogenblik vroeg zij fluisterend 't een of 't ander aan Florence of aan Elise, opzettelijk geen notitie nemend van de andere dames, of maakte uit de hoogte tekens naar de meid of naar de tafelknecht, hun zwijgend bevelen gevend die zij niet konden begrijpen, hen met een pstt! of hm! bij zich wenkend, en ze dan wegsturend en weer terugroepend, tot er inderdaad eindelijk stoornis kwam, en Darmont met een zijdelingse blik op haar zijn woordenvloed staakte.
Gelukkig liep 't diner vrij spoedig af, en 't was een algemeen gevoel van verlichting toen mevrouw de St. Mars eindelijk statig van tafel opstond en aan de arm van Vanlaer, die naast haar klein en schraal leek als een jongetje in zijn fietspak, naar de salon ging, waarvan de tafelknecht de dubbele deur wijd openschoof, en waar allen haar volgden. De dames werden er alleen gelaten, terwijl de heren in de veranda gingen
| |
| |
roken.
Toen zij in de salon terugkwamen, stonden de dames reeds klaar om afscheid te nemen. Alfred hoorde Florence zwak aandringen dat zij nog wat langer zouden blijven, maar duidelijk was ook dáár de stemming niet aangenaam geweest, en hij merkte tot zijn verwondering dat mevrouw de St. Mars bij het gezelschap niet meer was.
- Waar... waar is mama? vroeg hij met aarzeling.
- Zij voelde zich niet heel lekker, zij heeft afscheid genomen van die dames en is naar haar kamer gegaan, je verzoekend de heren haar excuses aan te bieden, antwoordde Florence gegeneerd.
Alfred kreeg een kleur van toorn en schaamte.
- Quelle grossièreté! mompelde hij binnensmonds, met een verwoede blik op Florence, of het ook háár schuld was. Hij voelde duidelijk de belediging tegenover zijn vrienden, en zag geen middel meer om het nog goed te maken.
- Ah ba! ah bah! herhaalde hij nog een paar keren, gans trillend van opgewondenheid, en hij voelde zich zó diep gekwetst, dat hij van spijt en ergernis had kunnen huilen. En plotseling steeg het in hem tot een soort wraaklust, wijl hij, de zin van Florences woorden verdraaiend, tot zijn vrienden zei:
- Ik bied u wel mijn excuses aan voor het onverwacht vertrek van mijn schoonmoeder, maar het schijnt dat ze zich niet lekker voelde en naar haar kamer is gegaan.
Zij wisselden een vreemde blik onder elkaar en uitten enkele vage woorden, terwijl Florence met stil verwijt hem even aankeek. Maar zelfs háár afkeuring kon hem op 't ogenblik niet schelen, en met nog eens dezelfde, zenuwachtig-moedwillig herhaalde excuses, vergezelde hij zijn vrienden naar buiten, om het duidelijk genoeg te laten merken hoe sterk hij tegen dat ganse, ongastvrij onthaal protest aantekende. Dezen hielden zich trouwens heel correct, tot het einde toe vriendelijk pratend en glimlachend, doende of zij niets onaangenaams gevoeld noch gemerkt hadden, wijl Alfred wel met rouw in 't hart begreep, dat zij toch nooit meer, hoezeer zij ook persoonlijk van hem hielden, op Far-West zouden terugkomen. Alleen mevrouw Darmont, de meest trotse van
| |
| |
aard, liet bij 't vertrekken een schimpachtig haha! als van verlossing horen, dat Alfred, hoe diep bedroefd ook, haar niet kwalijk nemen kon.
Buiten was de maan, ontsluierd van haar lichte nevels, hoog en helder in de wolkeloze hemel opgerezen, en haar blanke licht viel volop op het vlakke grasveld vóór de villa, tussen 't donkere van de reusachtig hoog en zwaar opkruinende bomen. De bloemenperken stonden vreemd verkleurd, de kiezelpaden lagen wit als krijt, en heel de ene kant van de witen-groen geverfde villagevel was als 't ware scheef afgekapt door een helle, driehoekigblanke maanlichtstreep waarin de bovenramen glinsterden, terwijl ginds ver, buiten 't grote ingangshek, de zware donkere stammen van de lange beukendreef laag bij de grond waren gehuld in een dikke, wijde mistlaag, als stonden zij midden in een eindeloos uitgestrekt bevroren meer of sneeuwveld.
Zij hadden allen hun lantarens mee, maar de lucht was te mooi en te helder om door kunstmatig licht het heerlijk schijnsel van maan en sterren te storen en te schenden. De dames trokken enkel, tegen de nachtelijke kilheid, de korte manteltjes aan, die zij op de sturen van hun fietsen hadden vastgebonden, en na een laatste groet die in Alfreds oren klonk als een vaarwel voor altijd, wipten zij licht op hun zadels en vertrokken, zacht raderend over de ritselende kiezeltjes, in 't zangerig-gedempt gerinkel van de aan de sturen vastgemaakte belletjes.
- 't Is 'n schande! bromde Alfred tussen zijn tanden, toen hij de laatste fiets buiten het hek had zien verdwijnen.
- Wat dan? Wat is er 'n schande? vroeg kalm Maxime, die met Alfred de bezoekers tot beneden de stoep vergezeld had.
- De manier waarop mijn schoonmoeder, en ook mijn vrouw, mijn vrienden hier ontvangen hebben, raasde Alfred. Hij hield zich even in voor Paul, die op 't bordes verscheen, vragend of zij soms geen zin meer hadden nog in de maneschijn wat rond te wandelen.
- Neen, blijf bij mij, fluisterde Alfred dringend tot zijn vriend.
En daar geen van beiden dadelijk een antwoord gaf, herhaalde Paul, half onzichtbaar in de schaduw van de veranda,
| |
| |
ietwat ongeduldig zijn vraag.
- Neen, we blijven maar 'n ogenblikje meer, we komen spoedig weer binnen, riep Maxime.
- Tant pis; dan ga ik het aan de dames vragen, besloot Paul. En hij liep weer in huis.
Zodra hij weg was trok Alfred zijn vriend in 't donkere van een kronkelallee met zich mee.
- Ik ben er woedend en rampzalig onder! Ik zou er om kunnen huilen! kreet hij.
Maxime, diep halend aan zijn sigaar, liep een ogenblik zwijgend naast Alfred, als verdiept in gedachten.
- Je schoonmoeder, soit; en nóg kan je niet weten of ze zich werkelijk niet onlekker voelde. Het mens eet en drinkt nogal veel, en dat bezwaart. Maar je vrouw heeft toch geen schuld daaraan, sprak hij eindelijk, kalm verwijtend.
- Jawel, jawel, Florence ook, drong Alfred opgewonden aan.
- Zij heeft wel niet de onbeschofte insolentie van haar moeder getoond, maar zij is niettemin onbeleefd, onverschillig, ongastvrij geweest, niet zoals de vrouw van een artiest tegenover andere artiesten, mensen van grote waarde en vrienden van haar man, zou behoren te zijn.
Weer liep Maxime een poos stilzwijgend in gedachten.
- Que veux-tu, mon cher? 't Is de opvoeding, sprak hij eindelijk.
- Zeg liever: het gebrek aan opvoeding, beet Alfred hem toe.
- Soit, gebrek aan opvoeding, hernam Maxime. - Maar dat heb je vooruit wel geweten, en daardoor heb je je recht verbeurd om het haar te verwijten.
- Maar ze zijn toch niet allen zo. Daar heb je b.v. Marie Bagnolet. Wat 'n aardig, ernstig, ontwikkeld meisje! En hoe of ze zich voor alles interesseert! Die heeft toch ook dezelfde opvoeding gehad als Florence.
Een lichte kleur, onzichtbaar in 't halfduister van de allee, kwam als een warme gloed over Maximes gelaat. Sinds hij met Marie op Far-West gelogeerd was, voelde hij een toenemende genegenheid voor haar in zich opkomen. Hij bestreed in zichzelf dit gevoel, sterk steunend op zijn pessimistische en cynische levensbespiegelingen, die hem elke liefde
| |
| |
welke op een huwelijk kon uitlopen, als een ramp hadden leren beschouwen. Maar in de laatste tijd was die overtuiging wel wat aan 't wankelen gegaan, en niet zonder een geheim gevoel van jaloezie had hij de grote genegenheid en bewondering opgemerkt, die Marie voor Alfred en voor zijn kunstgewrochten scheen te koesteren.
- Marie is eenvoudig een uitzondering die de algemene regel qua opvoeding in haar stand bekrachtigt, antwoordde hij zo kalm mogelijk.
Op zijn beurt liep Alfred nu een lange poos stilzwijgend, als weggezonken in zijn sombere gedachten. Zij liepen sprakeloos naast elkaar, nu eens in 't donkere van de lommerpaden, waar onzichtbare azalea's en seringen geurden, dan weer in het breed open maanlicht van de gazons, waar hun reusachtig lange, tegen de zachte glooiingen schuins oplopende schaduwen, fantastisch met hen meegingen.
- Als ik denk, hernam treurig Alfred, - dat Florence sinds haar eerste bezoek met mij op 't eilandje, geen enkele maal daar meer teruggekomen is om naar mijn werk te kijken, terwijl Marie, voor wie ik toch maar een vreemd-onverschillige ben, mij zo dikwijls vergezelt, en zich interesseert voor mijn werk, dat ze liefheeft, dat ze bewondert, dat ze begrijpt, o, dan vraag ik mij soms vol angst en wanhoop af, of ik mij niet totaal vergist heb in mijn huwelijk, en of ik niet, in plaats van Florence, een meisje als Marie tot vrouw had moeten kiezen! En toch bemin ik, aanbid ik alleen en uitsluitend Florence, en voor Marie zou ik nooit anders kunnen voelen dan een grote, innige, broederlijke vriendschap. Ah! 't is treurig, 't is wel diep treurig!
Maxime bleef sprakeloos, zwaar halend aan zijn eindje sigaar. Maar plotseling hoorden zij gegiechel achter een bosje heesters, en in de schaduw van een donkere kronkelallee hielden zij beiden werktuiglijk stil.
- 't Is die fatterige Paul met de anderen, fluisterde Alfred misnoegd. - Laat ons hier eventjes wachten, ik ontmoet ze liever niet.
Zij hielden zich schuil in het donkere van de heesters, en een twintigtal passen verder, daar waar een dwarsallee op een breed grasveld uitliep, zagen zij de luid lachende en gieche- | |
| |
lende groep in 't vol, helder maanlicht voorbijgaan. Paul in 't midden, aan de ene arm Florence en aan de andere Elise, en een weinig opzij, eenzaam en als 't ware er niet bijhorend, Marie. Zo duidelijk als uitgeknipte poppetjes tekenden zich hun gestalten op de klaarlichte achtergrond af, en onder het donkere bont dat zij hadden omgeslagen kregen de bleke japonnen van Florence en van de jonge meisjes iets irreëels en toverachtigs in hun glanzende lichtheid, als waren zij van een onbekende, heel dunne, doorschijnende materie, als weefsels van nevel en droom.
- Zie, dát is haar genre, dáár kan ze zich mee amuseren, murmelde Alfred verbitterd, toen zij in wegstervend gepraat en gegiechel voorbij waren: - een hansworst als die jonge snob, een gansje als die dikke Elise. Ik erger mij ontzettend aan die onuitstaanbare familiariteit met haar neef. Ik heb haar herhaaldelijk en uitdrukkelijk verzocht ermee op te houden, en in mijn tegenwoordigheid durft ze 't niet meer doen; maar je ziet het: als ik er niet bij ben begint ze weer.
- Je bent te streng voor haar, zei Maxime. - Zij toont zich immers zoals ze is. Wellicht zal ze liever een charade of een partijtje tennis spelen met die jonge idioot, dan zich in gemaakte vervoering op te winden over je mooie schilderijen, maar wat kan je daaraan doen? Zij is nu eenmaal zo, het is haar aard, en eigenlijk blijft ze sinceer en logisch met zichzelf.
- Ah! het is treurig, ik verzeker je dat 't treurig is zo iemand lief te hebben! zuchtte Alfred.
- Het is altijd treurig iemand lief te hebben, filosofeerde Maxime.
Plotseling galmden storende kreten in de heilige sereenheid van de zomernacht. Het waren de anderen die naar hen riepen, vragend waar zij waren, en of zij mee naar huis gingen.
- Ja ja, we zijn hier, we komen! riep Alfred tegen. En zijn harde stem galmde triestig-schor, als een wanklank in de zacht-harmonieuze stemming van de nacht.
- Neen neen, niet trouwen, nooit trouwen, murmelde nog even Maxime, als 't ware sprekend voor zichzelf, in verbitterd terugdenken aan veel verleden smart.
|
|