VII
- Ga je weer mee naar 't eilandje? vroeg hij haar 's namiddags, toen de zon oranjekleurig gloeiend in het westen begon te dalen.
Zij had een korte aarzeling.
- Neen, blijf nu maar liever hier, twee keer per dag is te veel, je zou je vervelen, sprak hij.
- Denk je?
- Ik geloof het wel. Kom liever morgen weer mee. Il ne faut pas abuser des bonnes choses.
En hij vertrok alleen, opgetogen en gelukkig, trillend van bijna koortsachtig verlangen om nu ook de mooie schets met avondlicht te maken.
- Heb je de tijd? riep zij hem nog even na. - Ik zal drie maal laten bellen voor 't diner. Tracht het te horen.
- Best! riep hij, zich omkerend. Hij zond haar een kus met de hand, en met gehaaste schreden verdween hij in de beukenlaan.
Toen hij met de invallende duisternis op het gegalm van de bel terugkwam, was hij als een kind van uitgelaten verrukking.
- Oh! ma chère, tu n'as pas idée d'une telle splendeur! juichte hij. - 't Is een droom, een betovering! En weet je wat nog meer: ik ga er twee schilderijen van maken: een bij ochtendverlichting en een bij avondlicht. 't Is misschien wel wat vervelend, omdat het zo dikwijls gedaan is dat het aan 't banale grenst, maar, tant pis, 't is te mooi, je n'y résiste pas. 't Kan me niet schelen als het banaal en romantisch gevonden wordt. 't Is de schuld van de Natuur zelf. Zij is soms zo: romantisch. Ja, waarachtig. Denk maar niet dat de romantiekers enkel een vervalste, gemaniëreerde Natuur hebben weergegeven. Ze zijn soms, in de keus van hun