| |
| |
| |
V
't Zij mijnheer Cuveliers remedie werkelijk doeltreffend was, 't zij mejuffrouw de Stoumont juist op het ogenblik dat zij ervan begon te gebruiken aan de beterhand kwam, stellig toch is het dat zij sinds die dag spoedig herstelde. Zij voelde geen pijn meer, de zwelling van haar voet verdween, zij kon weldra opstaan en haar kamer verlaten. Van stonde af had zij haar dieet gestaakt en trapsgewijs, zeer spoedig trapsgewijs haar vroegere levensregel: de vier dagelijkse, voedzame maaltijden, met de wijn, de koffie en sigaren weer ingevoerd. Zij was vreugdestralend, zij zou de jonge burgemeester boven de wolken verheven hebben. Zij gebruikte voortdurend, in dranken en compotes, haar zes selderijwortels daags; en, wat dat betreft, volgde zij de voorschriften van mijnheer Cuvelier na met een nauwkeurigheid die Nina en de meiden soms een echte schrik inboezemde; woedend uitvallend voor het geringste verzuim in de volbrenging van haar ingewikkelde, vaak tegenstrijdige bevelen; bediscuterend elke schotel, ieder soort wijn; vooral het bier uit het Blauwhuis verbannend als een pest. Zij wilde zelfs niet meer gedogen dat de meiden deze drank gebruikten; 't was alsof er een besmetting uit zou ontstaan; zij was diep overtuigd, nu, dat zij daaraan haar kwaal, haar akelige reumatiek te danken had. Wat dokter Reijntjens betrof, zij was eenvoudig boosaardig jegens hem; daags na Nieuwjaar had zij hem te woord gestaan op een toon van zó kwetsende minachting en sarcasme, dat hij op het kasteel niet meer verschenen was.
Mijnheer Cuvelier, haar redder, was er integendeel een vaak en gretig verwachte gast geworden. Hij kwam de twee dames geregeld twee- of driemaal per week bezoeken, en bijna altijd hield mejuffrouw de Stoumont hem te lunchen of te
| |
| |
dineren.
In den beginne kwam hij steeds langs de steenweg en de kasteeldreef aan. Doch daar die weg zo lang was, en de terugkeer in de duisternis zo eenzaam en vervelend, had mejuffrouw de Stoumont zelf hem aangeraden die te verkorten, door terug te keren langs het poortje aan het uiteinde van 't park, en verder door de bossen. Natuurlijk had hij zich dit geen tweemaal laten zeggen, en, naarmate hij op een steeds vertrouwelijker voet door de twee dames onthaald werd, ging hij niet alleen die weg naar huis, maar kwam hij ook weldra dwars door de bossen en het park, waarvan het achterpoortje overdag opzettelijk daartoe ontgrendeld bleef, op 't Blauwhuis aan.
't Waren heerlijke uren die hij er doorbracht. Hij bezat een vlug en fijn vernuft, een opgeruimd gemoed, waarvan de weerglans in zijn ogen schitterde. Hij wist, met ongeëvenaarde tact en kiesheid, de beide dames te vermaken door zijn onuitputtelijke voorraad verhalen, en anekdoten, en kunsten met de kaarten, terwijl hij, na het eten, tussen hen beiden, voor het open vuur of aan de tafel zat. Er straalde van hem een macht van bekoring uit, waarvan zij onbewust en onweerstaanbaar de invloed ondergingen, en 't was voor Nina een oorzaak van bestendige verbazing te bemerken hoe haar tante voor hem, voor hem alleen, haar gewone trotse norsheid in een aanmoedigende hoffelijkheid van echt goeden huize wist te veranderen.
Maar ook, wat was hij hoffelijk met haar! Hij scheen te kennen, bij intuïtie te voelen alles wat haar kon vleien en behagen; hij had om haar geringste verlangens te voorkomen, een soort van ernstige, teruggehouden bereidwilligheid, woorden van een zó exquise beleefdheid, dat Nina zich met een diepe verwondering afvroeg, waar toch een jongmens als hij, die het ganse jaar buiten woonde, en daar wellicht maar zelden de gelegenheid had met beschaafde lieden in aanraking te komen, zulke volmaakt correcte en verfijnde opvoeding en manieren verkregen had. Van de eerste avond af dat hij op 't kasteel dineerde, had hij, 't sigarenkistje op de schoorsteenmantel bemerkend, begrepen dat mejuffrouw de Stoumont rookte; en zo delicaatweg had hij
| |
| |
't gesprek gebracht op 't roken, en voorbeelden aangehaald van hoogst voorname dames, die daarin genoegen vonden. Toen had mejuffrouw de Stoumont bekend dat zij ook wel graag rookte, en heel serieus, zo bescheiden mogelijk en zonder de minste verwondering te laten blijken, had hij haar, net als aan een kameraad, van zijn eigen sigaren aangeboden. Van zichzelf, van zijn levenswijs, van zijn bezigheden sprak hij weinig. Er lag iets sceptisch-spottends in zijn toon wanneer hij gewaagde van zijn ambt als burgemeester; zijn stem klonk stiller, met een gedempte zweem van weemoed, wanneer hij haar vertelde dat hij zijn studiën als ingenieur gedaan had, maar in dat vak nooit werkzaam was geweest, om niet te scheiden van zijn ziekelijke moeder, die hem in haar buurt wenste te houden. 't Was soms als wou hij zwijgend zijn spijt uitdrukken over die gedwongen nutteloosheid van zijn leven.
Doch, wat Nina vooral ontroerde en bekoorde, was het intiem gevoel, dat al deze verfijnde, in schijn voor mejuffrouw de Stoumont betoonde huldeblijken, voor haar, alleen voor haar bestemd waren. Zij besefte het instinctmatig, aan de enkele manier waarop hij soms naar haar keek, terwijl hij met de oude juffrouw sprak; aan de enkele toon van zachtheid en van streling, die hij legde in de schaarse woorden, welke hij rechtstreeks tot haar durfde richten. Toen maakte zich een sensatie van eindeloos zachte verrukking, gemengd met treurnis en verwijt van haar meester. Zijn aanwezigheid wekte haar gans op, bezielde haar ogen met een ongewone glans en kleurde haar wangen met tinten van levenslust en geestdrift; zij onderging bestendig en opnieuw de troeblante ontroering die zij gevoeld had, daarboven op de ziekenkamer, tijdens zijn eerste bezoek, toen hij, licht over haar gebogen, in ieder van de banale woorden, die hij haar dicteerde, zulk een zachte streling legde. Maar zij verweet het zich haar tante te bedriegen, en zij was treurig omdat zij heel wel voelde dat hij ook, en bewust, juist hetzelfde deed. Waarom toch wilden zij zo handelen? Waarom, indien hij haar waarlijk beminde, betuigde hij haar niet onbevangen het gevoel dat zij hem inboezemde? Waarom liet hij haar niet genieten van 't geluk dat hij haar gaf, zonder haar dit geluk te ver- | |
| |
bitteren door de wrangheid van een valse handelwijze, die de toch naïeve rechtschapenheid van haar hart moest afkeuren? Was hij dan zo bang voor haar tante? Vreesde hij smadelijk de deur gewezen te worden indien de oude jonkvrouw zijn geheim ontdekte!... Al deze gedachten en veronderstellingen kwelden het meisje; soms kwam het haar voor als zag zij schielijk, in een huivering van angst, een afgrond van nog onbekend wee en smart zich vóór haar voeten openen...
Gewoonlijk tegen negen uur verliet hij 't Blauwhuis. De oude Thijs kwam in de voorzaal met zijn brandende lantaren, om hem uit het park te leiden en het ijzeren hekje achter hem te sluiten. Hij nam afscheid van de dames, en in verbeelding vergezelde Nina hem in de nacht. Zij zag hem gaan langs de besneeuwde kronkelwegen van het park, gans zwart in zijn lange pels, gevolgd van de oude, gebogen tuinman, wiens dansende lantaren spookachtige schimmen en vreemde lichtstralen schoot op de blauwwitte sneeuw en op de donkere gewassen. Zij zag hem 't heuveltje beklimmen, voorbij het esje gaan, langs de overzijde naar het hekje afdalen. Daar stond hij een wijl, terwijl de oude Thijs het knarsend hekje opende; en toen haar gedachten hem opnieuw op zijn weg vergezelden, was hij reeds buiten 't park, in 't duister van de lariksbossen. O, die terugkeer in de nacht, dwars door de eenzame, stille bossen, beklemde haar zo! Het deed haar denken aan de ridderlijke avonturen van romanhelden. Was hij niet bang, zo heel alleen, in 't midden van de zwarte wouden? Was hij tenminste gewapend; had hij een revolver, een degenstok bij zich? Ontmoette hij geen dieven, wildstropers of andere booswichten, die hem onder de struiken lagen te beloeren, die hem naslopen om hem aan te vallen? Zij huiverde, zij ging soms buiten op de stoep staan, om te zien of de nacht zeer donker was. En in haar bed droomde zij van hem: dromen waarin zijn denkbeeld zich versmolt in de chaos van de bossen, van de geheimvolle lariksbossen, waaruit soms kreten van foltering en onheil schenen te stijgen, evenals uit de storm, de avond van haar aankomst in 't Blauwhuis; waaruit ook soms, als zachte trillingen van eolusharpen, tonen van geluk en liefde woeien, gelijk het woud ze strelend onder haar vensters bracht, in de
| |
| |
nachten van suizende bries.
Maar telkens als het niet te laat was, liep ze, na zijn vertrek, nog eens tot aan het tuinmanshuisje. Men bleef er steeds op tot tien uur: de meisjes, in het eentonig gerammel van de neervallende boutjes over hun kantwerkkussen gebogen; de ouders in de hoek naast het vuur en Odon in de lichtstraal van de lamp, met een boek op de knieën. En haastig, haastig, met hijgende borst en vurige wangen, schoof Nina, na gegroet te hebben, zich vlak bij Romanie en begonnen zij in stilte te praten.
O, met wat een glinstering van de ogen en met welk een vreugde op 't gelaat kon 't frisse meisje thans haar jonge meesteres aanstaren! Met wat een gretige nieuwsgierigheid kon zij haar ondervragen! 't Was zij die alles aan de gang had gemaakt; zij genoot van haar werk, met trillingen van ondeugend-vertederde aandoening; na elk bezoek van mijnheer Cuvelier nam zij Nina van het hoofd tot de voeten met haar stralende glimlach op, als verwachtte zij telkens bij haar een totale verandering, een zichtbare omwenteling waar te nemen. En de uitvorsingen begonnen:
- Welnu... wat heeft hij gezegd? Wat heeft hij gedaan? Wanneer gaat ge trouwen?
En toen Nina haar met blozende wangen bekende, dat hij haar ten slotte niets bijzonders gezegd had, en ook niets had gedaan, en dat er geen kwestie was van trouwen, toen zette 't boerenmeisje wijdverbaasde ogen open, terwijl zij dringend fluisterde:
- Wat!... heeft hij u zelfs niet gekust?... u zelfs niet eenmaal warm de hand gedrukt,... u niet gestreeld, als gij hem bij 't vertrekken tot op de stoep vergezelde?...
- Wel neen, Romanie, antwoordde Nina dan gans beschaamd.
- En ik ben het ook niet, die hem tot aan de voordeur vergezel; Nathalie doet dat.
Toen lachte Romanie op een manier, die Nina heimelijk ergerde en in haar vage, onbekende verlangens opwekte. Zij kon nooit goed begrijpen wat haar vertrouweling met haar halfuitgedrukte zinspelingen soms wilde zeggen, en durfde haar ook niet nader ondervragen, steeds tegengehouden door een onoverwinbaar gevoel van schaamte en door de aanwe- | |
| |
zigheid van de overige huisgenoten, die in het eentonig getrommel van de neervallende boutjes naar haar gesprek met Romanie schenen te luisteren. Odon vooral boezemde haar nu een gevoel van beklemdheid in, dat bijna aan schrik grensde. Naarmate haar genegenheid voor mijnheer Cuvelier aangroeide, werd zij veel minder aangenaam bewogen door de diepe en zwijgende adoratie van de jonge hulponderwijzer. Telkens had zij een toenemende weerzin te overwinnen om in het huisje van de hovenier te komen als zij wist dat hij daar was. En eenmaal dáár vermeed zij zoveel mogelijk nog naar hem te kijken, richtte zij geen woord meer tot hem, durfde hem geen sigaren meer aanbieden. Koel bleef zij ook toen de plaagzieke Romanie hem nogmaals een van die anekdoten over het Verbeteringsgesticht poogde te doen vertellen, die zij vroeger, in haar ietwat ondeugende, maar toch onschuldige spotzucht, zo graag en zelfs met belangstelling placht aan te horen. Hij, bedeesd en plechtig, opstaand zodra zij binnenkwam en zo lang zij daar bleef, sprak geen woord, 't gelaat beurtelings bleek en blozend, zijn blik in een stomme aanbidding, waarin soms als een gloed van wanhoop brandde, halsstarrig op de mooie châtelaine gevestigd. Hij scheen instinctmatig te voelen dat haar voor hem ongenaakbaar hart nu voor een ander klopte; en, in het zelfbewustzijn van 't bespottelijke van zijn liefde, stond hij radeloos, ellendig geschokt tot in het diepste van zijn ziel, wanhopige pogingen aanwendend, om, achter zijn stugge schoolmeestershouding, het geheim van zijn hart te verbergen. Op een namiddag, tegen het vallen van de
avond, had Nina hem in de moestuin verrast, snikkend met het hoofd tegen een boom geleund. Gelukkig stond hij met de rug naar haar en had hij haar niet horen komen.
Hevig verschrikt was zij naar het kasteel teruggesneld.
|
|