| |
| |
| |
IV
Op de trap, die zij langzaam afdaalde, bedwong zij met wilskracht haar ontroering en kreeg zij enigszins haar vastberadenheid terug. Alleen haar hart klopte voortdurend met vlugge, korte bonsjes, alsof ze had gerend, en zij voelde dat zij er zeer bleek uit moest zien. Voor de kapstok, in een hoek van de vestibule, hield zij een ogenblik stil, en bekeek zich nogmaals in het spiegeltje. Zij streek een weerspannig lokje achter haar linkeroor en trad het salon binnen.
- 't Is tot mejuffrouw de Rorick dat ik de eer heb het woord te richten?
Bleek, slank, mager stond hij ceremonieus voor haar, de hoed en wandelstok in zijn linkerhand, de voeten bij elkaar, bereid om diep te buigen.
- Ja, mijnheer, antwoordde zij zacht, met een lichte trilling in de stem, de ogen verdonkerd, 't gelaat schuchter en ernstig. Er was een kort stilzwijgen, gedurende hetwelk zij een vlugge, heldere blik wisselden, waarin zich het geheim van hun gezwegen liefde scheen te openbaren. En dadelijk vervolgde hij, zichzelf aan haar voorstellend, net alsof zij niet wist wie hij was:
- Mijn naam is Alexis Cuvelier, ik ben de burgemeester van Vannelaar, en, ter gelegenheid van het Nieuwjaar, kwam ik uw tante, mejuffrouw de Stoumont, mijn eerbiedige wensen brengen en tegelijkertijd informeren naar haar gezondheidstoestand, die wel iets te wensen overlaat, naar ik vernomen heb.
Hij drukte zich uit in het Frans, met een volkomen gemak en correctheid, en zijn ogen, in den beginne als door een weifeling van bedeesdheid en verlegenheid verduisterd, hadden van lieverlede al hun glans teruggekregen, terwijl een levendiger kleur ook zijn fijne, aristocratische trekken weer
| |
| |
bedekte. Nina, zeer ontroerd, vond hem een volmaakt gentleman, hoogst verfijnd en voornaam, met een zekere mannelijke schoonheid, die zij voor het eerst in hem ontdekte.
- Ik dank u, mijnheer, in naam van mijn tante, antwoordde zij. - Zij is inderdaad niet zeer wel; zij heeft de ganse week hevig geleden, en lijdt nu nog, alhoewel minder, aan reumatiek.
Zij zweeg, aarzelend, blozend, beschaamd om 't eerst te gewagen van Romanies mededeling, aangaande het middel dat hij aan haar tante zou bekend maken. Maar terstond, met de meest bescheiden kiesheid, voorkwam mijnheer Cuvelier, die bij dat woord ‘reumatiek’ een onopmerkbaar glimlachje bedwongen had, haar verlangen, eveneens vermijdend het hoveniersmeisje te noemen:
- Ja, dat heb ik vernomen, en terstond heb ik gedacht aan een geneesmiddel, dat mijn overleden vader lange jaren met de beste uitslag tegen die ziekte gebruikte.
Met een ontroerde blik dankte Nina hem voor zijn tact; en enigszins daardoor aangemoedigd durfde zij vragen:
- En zoudt ge wel zo goed willen zijn, mijnheer, mijn tante dat middel mee te delen?
- Natuurlijk, mejuffrouw, antwoordde hij met stralende ogen. - Zoudt gij het recept kunnen onthouden of wilt ge mij pen en inkt bezorgen opdat ik het neerschrijve?
- Mijnheer, sprak zij, - tante is op haar kamer. Wilt gij wel zo goed zijn boven te komen om haar mondeling een en ander te vertellen.
Hij boog opnieuw, stemde toe, de ogen schitterend, ook eensklaps een weinig blozend onder zijn bruingebrande gelaatskleur.
Nina had de deur geopend, zij ging hem voor, met enige excuses, terwijl hij zijn pels loshaakte.
De witgeverfde trap was breed, bedekt met een brede, rode loper, onderaan de treden door glimmende koperen roetjes vastgemaakt. Zij gingen samen naar boven, geijkte opmerkingen over het weder wisselend. Zij hijgden een weinig, de benen loom, als in een grote lichaamszwakheid. Op het ruime trapportaal ging zij hem weer voor, en opende de deur van haar tantes kamer.
| |
| |
Mejuffrouw de Stoumont zat rechtop in haar bed, de rug tegen een stapel met witte kant omzoomde hoofdkussens geleund. De haren, die zij zwart verfde, waren zorgvuldig door Nathalie gekamd; het hoofd was bedekt door een crêmekleurig kanten mutsje, versierd met steenrode linten. Zij droeg een sneeuwwitte nachtjapon; haar onder de hoed van mijnheer de la Villepotière verborgen voet, maakte een bochel onder de gestikte sprei, in 't midden van het bed.
Op de tenen, met een eindeloze zachtheid en voorzichtigheid, het aangezicht door een diep-ernstig-meewarige uitdrukking bedekt, trad de burgemeester binnen. Aan 't voeteneinde gekomen boog hij hoffelijk, bood de bejaarde jonkvrouw zijn groeten en wensen aan met een eerbiedige stem, waarin zijn deelneming in haar erbarmelijke toestand leesbaar was.
Mejuffrouw de Stoumont dankte hem, wenste hem wederkerig het beste, wees met de hand naar een fauteuil, hem verzoekend plaats te willen nemen. Hij zette zich naast het bed, 't gezicht tot haar gekeerd, terwijl Nina bleef staan, haar sierlijke gestalte duidelijk afgetekend tegen het licht van een van de vensters. En zonder uitstel bracht mejuffrouw de Stoumont het onderwerp te berde, dat alleen haar interesseerde:
- Gij ziet, mijnheer, in welk een treurige toestand ik mij bevind. Is 't waar, zoals de dochter van onze tuinman tot mijn nichtje zegde, dat gij zulk een voortreffelijke remedie kent tegen reumatiek?
Nina verschrikte toen zij aldus haar tante de bron waaruit de informatie kwam in haar tegenwoordigheid hoorde noemen, en kersrood keerde zij zich even om, ten einde het vuur op te poken, terwijl de jonge burgemeester, zich tot de zieke wendend, verklaarde:
- Mejuffrouw, ik ken inderdaad een remedie en wil ze u gaarne meedelen; doch slechts onder voorwaarde, dat ik hier niet optreed als geneesheer, noch zelfs als kwakzalver - en hij glimlachte - die beweert iets meer dan anderen te kennen. Het kan heel wel gebeuren dat het bewuste geneesmiddel volstrekt van generlei waarde is. Al wat ik kan bevestigen is dat mijn overleden vader, die het recept van een Engelsman kreeg, dit gedurende menigvuldige jaren gebruikt
| |
| |
en er zich uiterst wel mee bevonden heeft.
Hij zweeg een ogenblik, als om zich rekenschap te geven van de op de oude jonkvrouw teweeggebrachte indruk van zijn woorden. Doch uit haar ronde, strak op hem starende ogen, uit haar plechtige gelaatstrekken, uit haar ganse afwachtende houding straalde een zo gretige, dringende weetlust, dat hij heel wel begreep dat alle vrees voor bezwaren van harentwege overbodig was. Hij wierp een vlugge, schuinse blik op de verhoging in 't midden van het bed, bedwong nogmaals een inwendige glimlach, waarvan niets op zijn aangezicht merkbaar was; vervolgde langzaam, terwijl mejuffrouw de Stoumont en Nina, die zich weer had omgekeerd, met diepe aandacht ieder van zijn woorden opvingen:
- Ziehier hoe mijn vader deed: hij liet dagelijks, zolang hij zich niet wel gevoelde, en zelfs nog toen hij reeds genezen was, in ongeveer twee liter water een half dozijn selderijwortels koken en gebruikte driemaal daags: 's morgens, 's middags en 's avonds vóór het eten, het extract daarvan. Dan, op de maaltijden, at hij de wortels zelf, geprepareerd op verschillende manieren, zoals zijn eetlust die het liefst verlangde. Als verdere voedingsregel gebruikte hij alles wat op tafel kwam, alleen de al te zware spijzen en vooral het bier vermijdend. Hij nam ook zoveel mogelijk lichaamsbeweging. En regelmatig, na een betrekkelijk zeer kort naleven van deze voorschriften, voelde hij zich genezen. Jarenlang soms, werd hij door geen nieuwe aanvallen van 't p... van reumatiek aangetast.
Mejuffrouw de Stoumont, haar ronde blik halsstarrig op de jongeling gevestigd, slaakte een diepe zucht van bevrijding, terwijl de burgemeester, ietwat onthutst over zijn onwillekeurig bijna-onbescheiden-zijn, zich op de lippen beet, even een weinig rood wordend. Maar zulks bemerkte de jonkvrouw zelfs niet: dit zo gemakkelijk op te volgen geneesmiddel, dat zo wonderwel overeenstemde met haar gulzigheid, deed haar sidderen van opgewekte gretigheid. Zij knikte goedkeurend met het hoofd, de starre blik bezield door een uitdrukking van blind vertrouwen in de onfeilbaarheid van de remedie. De vader van de burgemeester was erdoor genezen, zij zou er ook door genezen: dat liet geen twijfel
| |
| |
over. Doch schielijk was 't in haar als een angstkreet:
- Indien men eens geen selderij genoeg had in de moestuin om haar te genezen!
Spoedig, spoedig werd Nathalie geroepen en naar het huisje van de tuinman gezonden om aan Thijs te vragen of hij haar de vereiste hoeveelheid selderij zou kunnen bezorgen, en onmiddellijk enige wortels mee te brengen. En terwijl de meid naar beneden snelde werd mejuffrouw de Stoumont door een nieuwe onrust aangegrepen: zij vreesde 't juiste recept te vergeten, zij eiste dat Nina het dadelijk zou opschrijven, gedicteerd door mijnheer Cuvelier.
't Was een heerlijk ogenblik. Nina was met de pen in de hand aan de tafel gaan zitten, over een blad papier gebogen, terwijl de burgemeester, tot haar gewend, dicteerde. Hij dicteerde langzaam, zacht, met intonaties als van teruggehouden ontroering, leggend in de banaliteit van de woorden een wondere zoetheid, ze soms met een lichte buiging en een stille nadruk herhalend, als strelingen van tederheid. En terwijl ze, blozend van emotie, schreef, het hoofd lichtkens opzij gebogen naar de linker schouder, keek hij naar haar lange, fijne, doorschijnend-blanke, blauwgeaderde hand, naar het zo fris en mooi ovaal van haar gelaat, naar haar prachtig bruinblond haar, hier en daar golvend in gouden weerglans. Haar licht hijgende ademhaling deed de zwarte kant van haar corsage regelmatig op en neer gaan; langs haar slanke, flinke gestalte golfde het donkerblauw kleed in fraaie plooien neer, van onder door drie evenwijdig lopende zwarte galons versierd. Na elke korte zinsnede wachtte hij even, telkens een weinig bedwelmd door de resedageur die haar omgaf. Toen wendde zij half het hoofd naar hem om, en beiden, in een stille, bijna bange glimlach en een diepe, donkere blik, wisselden zij gezwegen sensaties en gedachten, hun ziel en geest heel dicht, heel innig dicht bijeen, en hemelsbreed verwijderd van het onderwerp waarmee zij werktuiglijk bezig waren.
Mejuffrouw de Stoumont, roerloos-aandachtig in haar bed, luisterde met inspanning naar ieder woord, zorgde ervoor, dat niets vergeten werd. Toen men er eindelijk klaar mee was, moest Nina luidop het recept herlezen, en mijnheer
| |
| |
Cuvelier keurde het goed, mejuffrouw de Stoumont de verzekering gevend, dat niets erin vergeten was. De zieke nam hem het blaadje papier uit de hand, plooide het als een relikwie in vier, en verborg het onder haar hoofdkussen.
Intussen was Nathalie van het tuinmanshuis teruggekomen, met het door Thijs meegedeelde bericht dat de moestuin overvloedig van selderij voorzien was. Zij had een paar struiken meegebracht, die haar zuster Palmyre, even op de ziekenkamer geroepen, van de strengste aanbevelingen voorzien, zonder uitstel in de keuken ging schoonmaken.
Mijnheer Cuvelier, zijn taak volbracht ziende, maakte zich gereed tot afscheidnemen. Maar de oude jonkvrouw, meer en meer opgewekt in haar blind geloof aan zijn wonderkuur, dwong hem nog wat te blijven zitten en nam ruim de gelegenheid te baat om nogmaals uit te varen tegen de dokters in het algemeen en inzonderheid tegen mijnheer Reijntjens, die boer, die onwetende lomperd, die plomp genoeg was om haar in 't gezicht te zeggen dat zij 't pootje had. Een uitdrukking van gebelgde deftigheid had bij deze herinnering haar statig gelaat bedekt; zij trok haar hoekige, een weinig vermagerde schouders op, in een gebaar van opperste minachting. En mijnheer Cuvelier moest in al de bijzonderheden aanhoren de ganse reeks kwalen, smarten en vexaties welke zij uitgestaan had sinds die voor eeuwig noodlottige morgen, waarop zij haar been gebroken had, door een val van de trap in haar huis te Brussel. Toen de jongeman, die met een innige verrukking luisterde naar al die vervelende klachten, die hem toch enige ogenblikken langer in de tegenwoordigheid van het aanbiddelijk nichtje lieten doorbrengen, eindelijk afscheid nam, drukte mejuffrouw de Stoumont hem herhaaldelijk en warm de hand, en deed zij hem beloven over enkele dagen eens te komen zien hoe zij het maakte. Gretig genoeg stemde hij daarin toe. Hij verzocht haar enkel van zijn tussenkomst niet te gewagen bij dokter Reijntjens, met wie hij liever op een goede voet wilde blijven. Mejuffrouw de Stoumont gaf hem dienaangaande haar woord, en, na een diepe, zwijgende buiging vóór Nina, wier hand hij nog niet durfde drukken, verliet hij met een bonzend hart de kamer, door Nathalie tot op de stoep van 't Blauwhuis uitgeleid.
|
|