III
Na enkele minuten gaan kwamen de twee meisjes te Brakel aan. Het licht brandde reeds in enkele huizen en in het Zijstraatje, waar zij beiden woonden, stond of zat nagenoeg al het volk, door het schone weer uitgelokt, naast de deuren buiten.
- Wat es er gebeurd? Woaromme schriemt zij? vroegen allen aan Manse.
En Manse, verontwaardigd, zweeg het niet, riep het aan al wie 't horen wilde, in haar jaloerse gramschap tegen Balduk opgewonden:
- 't Es Reus Balduk, die haar omvergeworpen en verkracht heeft in het koren!
Een samenscholing had zich dadelijk gevormd, een stoet ging in de schemering met de twee meisjes mee, luidop, met uitroepingen, met kreten en gelach de gebeurtenis alom herhalend en verkondigend.
En eensklaps was het als een worsteling: een korte, dikke, veertigjarige vrouw, Maria's moeder, kwam schreeuwend met loshangende haren naar voren gesprongen, en in een oogwenk stond ze vóór haar dochter, midden in een dichte groep.
- Woar es ze? Wat es er gebeurd? riep ze dreigend, het geschreeuw van de anderen overheersend.
Er ontstond een ogenblik stilte, waarin men nu duidelijk Maria's snikken hoorde, en Witte Manse, hijgend en vlug, herhaalde nog eens:
- 't Es Reus Balduk, die haar omvergeworpen en verkracht heeft in het koren!
Een gejoel steeg uit de volksschaar op, een vloekende vermaledijding barstte los, het kort en ruw geklets van een slag in 't gezicht weerklonk. En terstond, als bij toverslag, werd