de ruwe klank van zijn stem bijna geschrokken, tot de jonkman om.
- Watblief? vroeg zij werktuiglijk, met een zweem van angst in de blik.
- Of ge'n glas bier wilt drinken? Zijt ge dan doof? herhaalde hij luider, haar driest met zijn vorsende ogen aankijkend.
Zij had het woord op de tong om te weigeren, maar een soort van instinctmatige vrees weerhield haar en zij deed het niet. Zij aarzelde een korte wijl en antwoordde bedeesd van ja, steeds hijgend, met haar zakdoek het zweet van haar aangezicht vegend. En zij vergezelde hem aan de schenktafel, alwaar hij reeds, tien centen op het schenkbord werpend, twee glazen bier besteld had.
Doch Witte Manse had er hen gevolgd.
- 't Es scheune, dàt, mij te verloaten om een andere te trakteren! wierp zij Reus stout verwijtend toe. Trakteer mij dan tenminste ook!
Zij was van middelmatige gestalte, met een fris, lichtblozend aangezicht en zeer bleekblonde, bijna witte haren. Haar stemmetje klonk fijn en zangerig, haar rode mond glimlachte en haar lichtblauwe ogen keken onbeschroomd en vrijpostig in die van Reus Balduk.
Deze, gestoord en reeds aan 't drinken, veinsde een schielijke gramschap.
- Sakerdzju! 'k Zal zeker moeten eindigen mee heel d'herberg te trakteren! overdreef hij. Maar tevens zag hij haar knipogend aan en, Slimke Snoeck ontwarend, die nu, sinds Reus bij Maria stond, als verloren in de woelige herbergzaal ronddrentelde:
- Hè! Slim! riep hij, kom ne keer hier en trakteert Manse. De jonkman naderde, glimlachend. Hij was zeer lang, een weinig voorovergebogen en mager, met een vriendelijk en aangenaam, ietwat bedeesd, meisjesachtig gezicht. Zijn voornaam was Theofiel, maar zijn ingeboren schuchterheid, die bij zijn makkers voor onnozelheid doorging, had hem de spotnaam van ‘Slimke’ verworven.
- Wat es er? vroeg hij blozend, met gemaakte ruwheid en als had hij 't verzoek niet gehoord. Hij was beleefd en be-