| |
VI
Maar dat moest eindigen en op een of andere wijze tot een beslissing komen. De lente bloeide nu volop over het land en er hing alom als een blijde, lichte feeststemming in de atmosfeer. De wereld herleefde na den langen, guren winter, er heerschte drukte overal, men voelde als 't ware toekomst- plannen in ieder mensch dien men ontmoette.
Ook Maud en haar ouders spraken reeds over wat ze dien zomer zouden doen. Behalve 't gewone verblijf aan zee en te Saratoga
| |
| |
gedurende de heete maanden en de najaars-vacantie in het mooie Lennox, stond ook nog een reisje in de Adirondacks voor Mei of Juni op 't programma. En 't was reeds half April.
Even was er sprake van geweest, of ik soms met hen mee zou gaan. Maar Papa was dadelijk verontwaardigd opgevlogen, niet dat hij mijn gezelschap ongewenscht achtte, maar wijl het immers vanzelf sprak, dat een jonge man die zijn positie maken moest, niet zijn zaken in den steek kon laten. Als Papa slechts had kunnen vermoeden hoe graag ik wèl mijn zaken op dat oogenblik had in den steek gelaten, wat zou hij met verbazing opgekeken hebben! Maar met dat alles was de kans voor mij verbeurd en ik putte mij vruchteloos uit in gedachten hoe ik haar vóór dat vertrek naar 't geduchte ‘society-leven’ vast aan mij verbinden zou.
Het toeval kwam mij te hulp. Eens, terwijl ik op een glanzend-mooien namiddag, na kantoortijd door Fifth Avenue slenterde zag ik, langs het trottoir, twee gestalten vóór mij uit loopen, die ik in 't gewemel van de elegante wandelaars terstond herkende: Maud en ‘Auntie!’
| |
| |
Mijn hart stond even stil, en ook mijn beenen stonden stil. Ik had op mijn verhaal te komen, om te beramen wat ik doen zou: haar ongemerkt blijven volgen; of naar haar toe gaan en haar aanspreken!
Terwijl ik, jagend van ontroering, twijfelde, bleven zij op haar beurt stilstaan, geboeid door de uitstalling aan het raam van een luxe-winkel. Zij keken met de grootste aandacht, heelemaal in beslag genomen door iets wat ik niet zien kon; en, na een korte aarzeling, trokken zij den winkel binnen.
Ik had 't gevoel van iemand, die een prooi beloert, welke niet mag ontsnappen. Ik moest en wilde en zou haar zien, wat er nu ook gebeurde; en schijnbaar kalm ging ik naar den winkel toe, kalm en slenterend, als een wandelaar die nu eenmaal goed den tijd heeft om alles op te nemen wat hem ook maar eenigszins interesseeren kan. Ik zag een roomkleurige rez-de-chaussée omlijst met goud en aan beide kanten van de deur twee groote spiegelramen. Op een van die ramen stond in sierlijke gouden letters slechts de voornaam ‘Véronique’
| |
| |
geschilderd en op het andere raam het woord ‘Modes.’
Met een bonzend hart en quasi-geboeide belangstelling keek ik naar de uitstalling. Die was gauw genoeg gezien. Op een gedistingeerd fond van lichtmauve fluweel verrees, tusschen crême kantgordijnen, een ebbenhouten pin, en boven op die pin, een dameshoed: één enkele. Dat was alles; verder niets! Achter het tweede raam precies hetzelfde schouwspel: één enkele hoed op één enkele ebbenhouten pin, met daaronder, tusschen de crême kantgordijnen, de gedistingeerde kale vlakte van het lichtmauve fluweelen fond. Ik besefte dat ik daar onmogelijk lang kon blijven staan en reeds bewoog ik mij, met een zucht van teleurstelling, verder op, toen plotseling de deur geopend werd en een schelle stem, Auntie's opgewekte stem, mijn naam uitriep, terwijl ‘Auntie’-zelf, met een levendig gebaar der rechterhand, mij tot zich wenkte.
Ik veinsde de grootste en aangenaamste verrassing. Wel, wel, wat 'n chance ‘Auntie’ daar zoo gansch onverwacht te ontmoeten! Maar Auntie liet mij den tijd niet aan mijn
| |
| |
gevoelens van verbazing lucht te geven; zij vertelde mij, op gejaagden toon, dat Maud daarbinnen was om zich een zomerhoed te koopen; maar dat het gesprek met die Fransche modiste, die slechts gebroken Engelsch kon, niet vlotte; en dat ze mij juist voorbij het raam zag passeeren en mij verzocht als tolk te willen dienen.
Dat is de eerste maal van mijn leven geweest, dat ik als tolk heb gefungeerd en nog voel ik er, na zooveel lange jaren, de emotie en den trots van na.
Maud stond daar, met de modiste, in den luxe-winkel en met een kleur van dankbaarheid kwam ze naar mij toe en drukte mij, in een soort van hartstochtelijke blijdschap, de hand. Dat staalde mij, dat ridderde mij als 't ware in 't harnas en met hoog voorhoofd en vastberaden blik stapte ik op de toonbank toe, waarachter madame Véronique in al haar glorie troonde.
Madame Véronique scheen daar te regeeren, als een hoogepriesteres in haar tempel van de godheid Mode. Zij stond, groot en zwaar, in glimmend-zwarte zijde, als gepantserd in haar ongenaakbaarheid
| |
| |
en zij zag mij tot haar naderen met een koelen, kouden blik van geheime, stille hostiliteit. Blijkbaar verkocht zij haar hoeden als gunsten; en zij verwaardigde zich eenige meesterstukken van haar kunst, die achter haar in glazen kasten prijkten, te vertoonen, en vermelde telkens daarbij, met nauwelijks bewegende lippen, de duizelingwekkende hoedanigheden van het wonder en noemde even prijzen, die mij, in figuurlijken zin, gewoon in zwijm deden vallen. Ik herinner mij o.a. een zoogezegd ‘matelotje’ met een of andere pompon of prul er op, waarvoor ze ‘tirty dollàr’ zooals ze 't in haar eigenaardig taaltje uitdrukte, rekende.
Maud glimlachte, genietend; Maud was gelukkig. Welke jonge mooie vrouw is niet gelukkig in een mode-winkel? Zelfs de verschrompelde ‘Auntie’ was gelukkig en haar felle oogen flikkerden van genot. De mooie Maud paste een voor een de dure hoeden op haar hoofd en bekeek zich daarbij welgevallig in de spiegels. Al haar bewegingen waren van een uitnemende gratie en wanneer ze zoo een kunststuk met beide opgeheven
| |
| |
armen boven op haar kapsel zette kreeg ik telkens den bedwelmenden indruk, alsof die mooie armen streelend om mijn hoofd heen gingen, om mij te omhelzen.
Het was als een voortdurende gedaante- wisseling, die telkens weer andere gevoelens in mijn zwaar-verliefde ziel omwoelde. Soms zag zij er uit als een aanbiddelijke jonge bruid en het was mij te moede of ik in de kerk het orgel hoorde spelen, terwijl wij samen statig tot het altaar naderden. Een ander tooisel stond haar veel te wuft en deed mij pijn; een derde, dat te rijk was en te deftig, verwijderde haar van mij.
De keuze was lastig. Voor de ramen stonden slechts de twee hoeden op hun ebben-houten pinnen, - dat was gewilde eenvoud, ter wille van de deftige distinctie, - maar daarbinnen waren er genoeg; en er waren er nog meer, want toen Maud bijna alles had gepast wat achter de glazen kasten schitterde, drukte madame Véronique op een schelknop en een binnendeur schoof plechtig open, en boven op een trapje van drie treden verscheen een mooi jong meisje met blond haar en sierlijk-volle buste, aan
| |
| |
wie de hoogepriesteres een kort bevel gaf.
Ik keek in een zaal, een soort van troonzaal met hooge, lichte ramen, waar nog meer knappe, jonge meisjes over fijn werk gebogen zaten. Men hadde gezegd, de ingetogen suivantes eener onzichtbare feeënprinses in gewijde aandacht bezig aan de schoonste wondermaaksels. En 't mooie, blonde meisje bracht nog meer hoeden te voorschijn: hoeden die op haar blank vuistje door de lucht schenen te zweven met sierlijk-wegdrijvende kantensluiers; met bloemen die men meende te ruiken en met glinsterende vogels die men dacht te zien vliegen; zij bracht er nog en nog, van alle vormen en van alle kleuren, tot het oog er duizelig van werd en de knieën van vermoeidheid knikten.
Toen maakte Maud ten slotte een keuze: iets dat Papa wel met een chèque zou betalen; en als toetje nam zij er ook nog 't matelotje bij: dat van ‘Tirty dollàr.’
Madame Véronique neeg, genadig. Met mindere minachting en hostiliteit keek zij mij aan en eventjes schemerde zelfs in haar oog iets leuk-ondeugends als van heimelijke
| |
| |
verstandhouding. Plechtig werden de deuren van de troonzaal weer dichtgeschoven; en 't blonde meisje begeleidde ons tot aan de deur, terwijl madame Véronique weer hiëratisch-strak achter haar toonbank stond, als de onverstoorbare godin, die het hoogheilige van haar altaar nooit verlaten mag.
Ik ademde luid toen we weer buiten in de vroolijke drukte van Fifth Avenue waren en de beide dames moesten hartelijk lachen en vonden, dat ik een buitengewoon-geschikte tolk was geweest. Zij verkeerden in een opgewekte stemming; er was ook iets aanstekelijks-opwindends in de zachte lenteatmosfeer, die als een rooskleurig waas over de deftige hooge huizen en het jeugdig groen der boomen tooverde; en, daar wij in de buurt van ‘Sherry's’ stelden zij mij voor in die chicque gelegenheid met haar thee te gaan drinken, wat ik natuurlijk zonder aarzelen aannam.
Het was er ‘chic,’ het was er ‘smart,’ nog meer dan ik wel dacht. Het zat er vooral vol met elegante en overvloedig bejuweelde dames die gewinkeld hadden en een symphonie van parfums steeg je van op den
| |
| |
drempel, niet zonder eenige benauwing, naar het hoofd.
Hier heb je nu een stuk ‘society,’ zoo dacht ik, met een vagen weemoed in mezelf; een proef, als 't ware, van wat deze, die ik zoo vurig bemin, weldra, verre van mij weg, gaat opzoeken en genieten. Zij was daar reeds in haar milieu, zij werd gegroet, van rechts en links en groette terug, met den lieven glimlach van haar mooie oogen; en het was mij te moede alsof ze reeds mijlen en mijlen van mij was verwijderd, alsof ze langzaam aan werd opgenomen en verloren raakte in een kring, waar ik haar nooit meer zou kunnen bereiken.
- U kent hier zeker weinig menschen? vroeg ‘Auntie’ die blijkbaar met haar scherpen zin mijn bevreemding opmerkte.
- Niemand, bekende ik, ietwat gegeneerd en vaag verdrietig.
- Er komen hier veel lui, die wij ook 's zomers in Newport, Saratoga en Lennox ontmoeten, deelde ‘Auntie’ mij mee. 't Is nogal aardig, begrijpt u; het wordt zoo'n beetje als één groote familie.
Een dikke, hoewel nog betrekkelijk jonge
| |
| |
meneer kwam voorbij, bizonder elegant gekleed, met lakschoenen en witte slobkousen, die buigend groette en even stilhield, alsof hij naar ons toe zou komen, om de dames aan te spreken, maar die toch verder doorging, nadat hij een vluchtigen en, naar het mij voorkwam, ietwat verwonderden en bijna geringschattenden blik op mij had neergeworpen.
- Mister Bunk, fluisterden gelijktijdig Maud en ‘Auntie,’ alsof 't een heel bizondere personage gold. En met geboeide oogen zagen zij hem verder gaan en nog aan vele tafeltjes groeten en handdrukken wisselen.
- Dat is de beroemde mister Bunk, de groote valseur, die al de elegante cotillons in Saratoga leidt, vertelde mij ‘Auntie,’ op een toon van bewonderingsvolle vertrouwelijkheid.
Ik voelde mij als door een wesp gestoken. Zonder eenige reden kreeg ik plotseling een hekel aan dien poen; en het ontsnapte mij:
- 'n Valseur! Maar die man is veel te dik om te dansen!
- Dat zou u niet zeggen als u hem walsen
| |
| |
zag! antwoordde ‘Auntie’ snibbig. En Maud beaamde, door een zwijgend hoofdgeknik, haar tante's woorden.
Ik werd zenuwachtig. Ik voelde instinktmatig iets van gevaar, iets als een te duchten vijand in dien man. Hij was daar in zijn atmosfeer, in zijn milieu; en ik stond er buiten. Het prikkelde en ergerde mij, dat ik er buiten stond. Dat was nu eenmaal de ‘society,’ hààr ‘society,’ waar ik niet thuis bij hoorde; en ik wilde er bij behooren, om harentwille!
Er steeg een plotselinge vlam van waan en hoogmoed naar mijn hoofd. Waarom zou ik ook niet eens groot en chic doen, zooals al die lui welke daar zaten of rondliepen en die met het geld, dat trouwens hun eenige beteekenis uitmaakte, konden gooien alsof het heelemaal geen waarde had? Ik keek Maud en ‘Auntie’ met strakgeïnspireerde oogen aan en vroeg:
- Zou u mij niet het genoegen willen doen, en zouden ook uw ouders mij niet het genoegen willen doen, eens met mij te komen dineeren, vóór het vertrek naar uw zomervacantie-oord?
| |
| |
Verrast en eenigszins verwonderd keken Maud en ‘Auntie’ mij, en daarna ook elkander aan.
- Gaarne.... ik toch wel.... en ook mijn ouders, denk ik, antwoordde langzaam Maud, een lichte kleur krijgend.
- Ik vind het dol, dól! jubelde ‘Auntie’ met stralende oogen. Niets wat ik liever doe dan eens in een fijn restaurant te gaan dineeren. Waar zou het zijn? vroeg ze mij op den man af, mij met haar felle oogen aankijkend.
- Delmonico? stelde ik voor. Delmonico, of Martin's, als u 't verkiest, of Waldorf Astoria, 't is mij eender.
- Delmonico! Delmonico! Ik ben verzot op Delmonico! juichte ‘Auntie.’
Ook Maud vond dat een heel geschikte, aardige gelegenheid. Het werd ineens bepaald en de datum voorloopig vastgesteld. Wij lachten en jubelden alle drie en ik voelde mij trotsch als een prins. Mijn vluchtige gedruktheid was heelemaal overwonnen; ik stond ineens als 't ware midden in háár kring, in de ‘society’ en de verwaande poen van daar straks kon mij geen zier meer schelen. Ik zag hem nog een oogenblik,
| |
| |
terwijl wij opstonden om Sherry's te verlaten; ik zag hem, gebogen steunend met zijn beide, zwaarberingde handen op een tafeltje, waaraan elegante dames zaten, die met schitterenden tanden-glimlach en levendige oogen tot hem neigden; en 't deed mij goed dat ik hem eventjes moest storen om voorbij te kunnen: hij zette met zijn te dikke lijf de smalle ruimte af waar wij doorheen moesten; en onder het wijken gooide hij een halfvol kopje om, wat hem even met verbolgen blik naar mij deed omzien, iets dat ik mij alweer in het geheel niet diende aan te trekken, want het gebeurde was zijn schuld en niet de mijne.
In de zachtroze lenteschemering, die 't drukke New York als met een uitstraling van apotheose-licht overgoot, begeleidde ik Maud en ‘Auntie’ tot aan de West Shore ferry-boat; en, na nog eens de afspraak herhaald te hebben, zag ik de zware boot met haar naar den anderen oever wegvaren, terwijl de frischheid van den avond neerzeeg, en aan den westerhemel, die groenachtige tinten van limpiditeit had, een groote mooie zilveren ster reeds hing te schitteren.
|
|