34
ER moest voor de begrafenis gezorgd worden. Maria, als behoeftige, had recht op een kosteloze teraardebestelling en het Armenhuis zou de kist leveren.
De volgende dag, met de schemering, werd deze door twee mannen aangebracht. Zij was vervaardigd uit ruw, ternauwernood geschaafd wit hout, met een zwart, onbehendig geverfd kruis van boven. En een kreet van verontwaardiging steeg op uit de harten van de ellendigen, die ze omringden, toen men, bij het openmaken, constateerde dat de bodem uit een oude, vermolmde en doornagelde, op sommige plaatsen nog door grijze en groene verfvlekken bezoedelde deur was vervaardigd.
- Smerige, gierige beesten! raasde, woedend, Honderd-en-Eén.
- Men zou ze moeten vermoorden! riep vloekend, met gebalde vuisten, Donder de Beul. Zij hebben haar kist uit een oude varkenskotdeur gemaakt!
En iedereen zei het zijne, allen hadden een vermaledijding op de lippen, bij het gezicht van die smaad, die hen, armzaligen, zó rechtstreeks trof. Reus, somberder dan ooit, woonde, steeds zwijgend, alles bij.
Een tweede nacht verliep; Maria werd gekist. 's Avonds tevoren had de doodsklok - de klok van de armen - een korte, vlugge poos geluid, 's morgens vóór de begrafenis weer. Te acht uur werd het lijk gelicht en naar de kerk gedragen. Het was een koude, gure wintermorgen. Het had 's nachts gesneeuwd en daarna, bij heldere maneschijn, gevroren; maar met de morgen was een nevel opgekomen, die nu de straten in zijn treurige sluier hulde. Als een naar, angstwekkend visioen, stapte de stoet daarin vooruit. De vier naaste buren: Klakke Maerschalck, Bradden Dhondt, Smuik