't lampje, in het ander bed haar ogen trof. Wat zag ze: Lisa, die ontwaakt en op de rug uitgestrekt, vuurrood en met glanzende ogen naar Reus, wiens lichaam schier het hare aanraakte en wiens linkerhand onder de deken ging, glimlachte...
Als door een slag in 't aangezicht kreeg zij het bewustzijn terug. Zij slaakte een woeste kreet, zij wipte gans recht, als door een veer bewogen, zij sprong, verwilderd, ontvleesd, als het spook, als het schrikbeeld van de wraak tussen de twee verbaasde misdadigers.
- Schelm! Smeerlap! Sloeber! Wat! In het huis waar ik ziek lig! in de kamer zelf waar ik lig te sterven! Met mijn eigen zuster! huilde zij, als uitzinnig. En op dat woord ‘zuster’, gerevolteerd, keerde zij zich plots tot Lisa om en sloeg haar, met bovennatuurlijke kracht, door een vuistslag in het aangezicht, neer op het bed.
Reus, eerst stom van schrik, was werktuiglijk achteruitgedeinsd, door haar vreselijke verschijning overweldigd. Maar toen hij Lisa huilend neer zag vallen, stapte hij, bleek van woede, met al zijn verborgen nijd en haat op het gelaat, op haar toe.
- Wat weet gij hier te zeggen, hoer! Schandaal! spuwde hij haar in 't aangezicht. Wat weet gij hier te zeggen, nondedzju! schreeuwde hij luider, zichzelf ophitsend. En plots, als een wild beest, vatte hij haar met de beide handen bij de keel. Maar spoedig liet hij haar los. Hij voelde haar versmachten, sterven onder zijn greep. Hij wierp haar brutaal tegen de sponde van het bed en nu bleef hij tieren, vloeken en met de voeten trappelen van woede, nu balde hij de vuisten en knarsetandde hij, in onnoemelijke verwensingen en vermaledijdingen zijn spijt uitend dat hij haar niet kon, dat hij haar niet durfde doden. Hij gaf haar nog twee kaakslagen en een schop, die zij bewusteloos, als dood, ont-