haar lang en peilend aan, hij stelde haar enige vragen. Zij moest ook, op zijn bevel, haar borst ontbloten en de aanwezigen, verbaasd, zagen hem op die blanke, vermagerde borst, een zonderling voorwerpje, een soort van zilveren horentje - een ‘toetertje’ werd het terstond geheten - plaatsen en daar, met het oor erop gedrukt, aandachtig in luisteren. Verder had hij niets gevraagd; ja toch, hij had haar ook gevraagd of zij veel hoestte, en of zij de geldelijke middelen bezat om wijn, vlees en eieren te kopen. Op haar ontkennend antwoord was hij heengegaan, maar sinds was hij teruggekomen en nu ontving Maria eindelijk, door de tussenkomst van de dokter, van het Weldadigheidsbureel en van een rijke juffer uit het dorp, zei men, de nodige bijstand. Zulks had zelfs opspraak en jaloersheid verwekt in de Zijstraat.
- Het spijt mij, dat ik aftands ben, had Stoute Treze nijdig-spottend gezeid, anders zou ik ook nog eens pogen aan de kweek te geraken en met de ‘toetersziekte’ te bed blijven liggen, om van het Weldadigheidsbureel geld, en van Eefer Pluimsteert wijn, vlees en eieren te krijgen.
En ditmaal nog had Stoute Treze de lachers op haar zijde gehad: de Zijstraat vond dat Maria het op haar gemak nam en dat het waarlijk prettig was zo'n beetje de ‘toetersziekte’ - de benaming had fortuin gemaakt - te hebben.
Een treurige gebeurtenis deed eensklaps de kwatongen zwijgen en de spotternij van enkelen tot medelijden overgaan: op een morgen liep het door de schreiende vrouw Beert aldra bevestigd nieuws de Zijstraat rond, dat Maria 's nachts bloed gespuwd had.