Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het recht van de sterkste (1972)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het recht van de sterkste
Afbeelding van Het recht van de sterksteToon afbeelding van titelpagina van Het recht van de sterkste

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.78 MB)

Scans (6.19 MB)

ebook (2.92 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het recht van de sterkste

(1972)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

25

EENSKLAPS, midden in hun uitgelatenheid, en zonder dat iets buitengewoons zulks deed verwachten, knalde een geweerschot in de nacht.

Zij wipten op in 't water en Donder de Beul, menend dat het Reus was, die zijn roer had afgevuurd, riep: - Nondedzju! Reus, wat peinst ge! toen twee nieuwe, snel achtereenvolgende, aan de overkant van de vijver ontploffende schoten, slag op slag door het getoeter van een horen en het woedend geblaf van verscheidene honden gevolgd, als bij toverslag de misgreep opklaarden. Zij waren ontdekt! Op heterdaad betrapt!

Een doffe kreet weergalmde, Boef doopte zijn lichtbak in het water uit en, als een storm in het stormen van de nacht, was het, voorgoed ditmaal, het ‘sauve-qui-peut’! Hun vlucht geschiedde zó plotseling, dat Honderd-en-Eén en Reus zelfs de tijd niet namen hun eigen geweren af te vuren. In een oogwenk waren zij uit het park, door hun betrappers achtervolgd.

- Wat is er? Wat gebeurt er? riepen Tjiep en de bewakers van het net, die hen verwilderd tegemoetgelopen kwamen.

- De boswachters, nondedzju! De boswachters! schreeuwden zij in de verwarring van hun schrik. En overhoop sprongen zij op het karretje, dat in dolle rit wegvluchtte.

Bijna op 't zelfde ogenblik braken de vervolgers uit het park. Zij zagen de dieven wegvluchten en vuurden opnieuw hun geweren naar hen af. Een akelig gehuil scheurde het stormen van de nacht en Donder de Beul, gekwetst, viel met een afschuwelijke vermaledijding in het karretje achterover.

- Nondemillemiljardsdenondedzju! schreeuwden zijn

[pagina 138]
[p. 138]

makkers. En ogenblikkelijk, door een woeste wraaklust gedreven, vuurden Honderd-en-Eén en Reus nu ook op de vervolgers af.

Zij wisten niet of zij iemand getroffen hadden, zij hoorden slechts, in de dolle vlucht van het rijtuig en het gieren van de wind, verscheidene nieuwe schoten weergalmen en de kogels boven hun hoofd sissen. Donder de Beul, aan de linkerschouder getroffen, hield niet op te vloeken en te kermen. Tjiepke Baert, van voren op de kar gezeten, joeg, met onophoudende zweepslagen, zijn schuimende paardje door de inktzwarte, stormende nacht. Aan de eerste huizen van Lauwegem gekomen, waren zij reeds tamelijk ver vooruit; zij hoorden het lopen van hun vervolgers niet meer.

Als een orkaan reden zij door 't rustig, ingesluimerd, door enkele schaarse lantarens ternauwernood verlichte dorp. Het sloeg juist twaalf toen zij de kerktoren voorbijreden. Een man, die hen in de straat tegemoetkwam, keerde zich om en bleef stilstaan, stom en als versteend bij het gezicht van zulk een late, zotte, ongewone rit.

- Wa gaan we mee de vis doen? vroeg eensklaps Reus Balduk. Tjiep, gaat gij hem voort naar Gent voeren?

- Verdome, neen ik! antwoordde het klein verhelertje, doodsbang en steeds uit alle kracht zijn ros zwepend.

Zij schrikten. Zij dachten niet langer aan buit maken, maar wel hoe ze zich uit de klauwen van het gerecht zouden redden. En de vis zou hen verraden; zij moesten er zich van ontmaken, kost wat kost, om 't even op welke manier. Zij smeekten Tjiep hem voort naar Gent te voeren; zij wilden hem die voor half geld, desnoods voor niets laten, en zijn herhaalde, halsstarrige weigering, die zoveel als een algemene veroordeling betekende, deed hun geheel het hoofd verliezen.

[pagina 139]
[p. 139]

- Loat hem ons langs de weg afstorten, stelde Klod de Vos voor.

- Of hem in een mestput gieten, opperde Bradden Dhondt.

Maar Donder de Beul, de gekwetste, kreeg, midden in zijn kennen en lijden, nog de beste ingeving:

- Nondedzju!... Schier al die vissen... leven nog... Rijd ermee naar de Klokpoel.... van boer De Waele... en stort ze erin af.

Als drenkelingen aan een reddingsplank klemden zij zich aan dit uiterste redmiddel vast. Zij reden nog sneller door de akelige nacht en, daar een nieuwe regenbui uitbarstte, drongen zij zich nog nauwer naast elkander, opdat de vis in die weldoende versheid zou herleven. Maar wat hun schrik schielijk opnieuw ten toppunt voerde, was een onverwachte hinderpaal, die voor hen oprees langs de steenweg tussen Lauwegem en Brakel, in een afzinkende plaats, ‘De Leegte’ geheten: een soort van meer, dat dwars over baan en velden lag en aan de boord waarvan Tjiepkes paardje steigerend bleef stilstaan.

Stom van verbazing, beseften zij eerst niet wat het was. En toen zij plotseling het gebeurde begrepen hadden, werden zij bleek van angst en gruwel. - Nondedzju! Het was de Kanel, de overstroming van de Kanel, die zich tot daar had uitgebreid!...

Tjiepke, meer dood dan levend, sloeg razend met de zweep op zijn paard. Het beest, in plaats van voort te gaan, deinsde verschrikt, hinnikend achteruit. Een schreeuw van wanhoop steeg op, allen voelden zich verloren: reeds hoorden zij in de verte hun vervolgers naderen...

Toen spanden zij, als in een strijd om het leven, al hun krachten tot een uiterste reddingspoging in. Zij

[pagina 140]
[p. 140]

wipten van de kar, twee mannen grepen het paard bij de teugel en trokken het vooruit; al de anderen duwden uit al hun macht aan het karretje en zo stormden zij door de plas en geraakten aan de overkant weer op de steenweg. Zij sprongen terug op het rijtuig, sloegen tussen bomen een aardeweg in, en enkele minuten later lag hun gehele vangst in de grote vijver, waarin Maria, jaren tevoren, zich had willen verdrinken.

Zij vertoefden er zo kort mogelijk. Het schrikbeeld van de boswachters, en misschien van de gendarmen, die hen achtervolgden, affoleerde hen. Morgen, met het krieken van de dag, zouden zij, om alle vermoedens te vermijden, de dode, bovenzwemmende vissen komen weghalen. En weer vluchtten zij verder, nat en beslijkt, overweldigd van vermoeienis en angst, elk naar zijn huis.

Ditmaal zou het er echter niet bij blijven. Nauwelijks waren zij thuis of zij werden door de gendarmen opgeeist. Eén voor één werd de ganse bende aangehouden. Thans viel er niet te loochenen, noch zich te verontschuldigen; zij waren gehoord, gezien en herkend geweest. De kwetsuur van Donder de Beul bloedde nog, hun druipende kleren lagen daar, onweerlegbare bewijsstukken, en er werd hun ook iets verschrikkelijks bekendgemaakt: dat hun geweerschoten een van de vervolgers, een boswachter, vader van zeven kinderen, dodelijk gewond hadden.

De volgende morgen werden zij alle tien, onder een grote toeloop van volk, geboeid, door de gendarmen in twee rijtuigen gestopt en te Gent naar het gevang gevoerd. Zes weken later verschenen zij voor de Gentse Correctionele Rechtbank. De gekwetste boswachter alsook Donder de Beul waren beiden van hun wonden genezen, maar de door overstroming aangerichte schade

[pagina 141]
[p. 141]

was verschrikkelijk. Heel Brakel en talrijke bewoners uit het omliggende waren op de debatten aanwezig. Deze duurden drie dagen en het gezicht van die tien, daar op het ‘deugnietsbankje’ gerangschikte bandieten was een schouwspel, waar zelfs vele Gentenaren uit de gegoede stand ook kwamen naar zien. Een soort van legende was nopens hen in omloop; de dagbladschrijvers vergeleken hen met de beruchte benden van Baekeland en van Cartouche en de aanwezige dames zochten, met verschrikte nieuwsgierigheid, een sympathiek of romantisch gelaat onder die woeste boevenhorde. Voor vele bewoners van Brakel was het een echte verbazing te vernemen, dat de bekende Donder de Beul Henri van Paemel heette, en Honderd-en-Eén Basiel Verhaeghe, en 't Slijperken Bernard Sorie, enz., enz., toch zo zonderling!

Zij werden allen, doch op zeer ongelijke manier, veroordeeld. Reus Balduk en Honderd-en-Eén, als voornaamste plichtigen, tot twee jaren gevangzitting. Donder de Beul en Smuik Vertriest tot één jaar; Klod de Vos, Clep Sandrie, Bradden Dhondt, Boef Verwilst en Tjiepke Baert ieder tot zes maanden; en, tot een ieders verwondering, het Slijperken voor één enkele maand, daar het onmogelijk bleek tegen dat loos kruipdier bepaald bezwarende bewijzen te leveren.

Allen - het Slijperken uitgezonderd - werden op staande voet aangehouden. Brakel gevoelde zich voor een tijdje verlost, Brakel herademde!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken