| |
| |
| |
1
REUS, de wenkbrauwen gefronst, staakte schielijk het dansen. Maar 't duurde slechts een ogenblik: hij slaakte, dof, een vloek en zijn beide grove handen om Witte Manses middel geslagen, mengde hij zich weder met haar in de wilde, beestachtige drom. Hij had de zachte glimlach opgevangen, die Maria Beert, onder het dansen met een boerenzoon, naar Slimke Snoeck had gericht. Een steek van jaloezie schoot in zijn hart en plots, met het vlugge, onberedeneerde beslissingsvermogen van een bruut, besloot hij, dat Maria zijn lief zou worden.
Een vlam schoot uit zijn oog en woest, als ware 't nu Maria zelf, die hij in de armen hield, duwde hij Witte Manse enger tegen zijn brede borst. Hij was groot van gestalte en zwaar van lichaamsbouw, met bolle wangen, met een breed, steenrood gezicht en grote, stuur en stout kijkende ogen. Een begin van zwarte knevel en van baard bedekte zijn bovenlip en kin; donkerbruine lokken kwamen kroezend van onder zijn rond, zwart hoedje uit. Hij droeg een donkerkleurig, lomp gesneden pak, te kort van buis, te kort van broek; een schitterend blauwzijden dasje wuifde om zijn stoere hals; zijn zware, met grove spijkers beslagen schoenen maakten, het gekerm der harmonika en het gedruis van de dansers overheersend, een hard schrapend geluid over de morsige, vuilrode herbergvloer.
De polka was geëindigd. Reus liet Witte Manse los en stapte recht, door het nog woelend volk, naar Maria toe.
| |
| |
- Maria, wilt ge met mij 'n glas bier drinken? vroeg hij haar.
Het meisje, dat ook haar danser had verlaten en hijgend, in de stikkende atmosfeer van de herbergzaal met een zakdoek het zweet van haar voorhoofd afdroogde, keerde zich, door de ruwe klank van zijn stem bijna geschrokken, tot de jongeman om.
- Watblief? vroeg zij werktuiglijk, met een zweem van angst in de blik.
- Of ge 'n glas bier wilt drinken? Zijt ge dan doof? herhaalde hij luider, haar driest met zijn vorsende ogen aankijkend.
Zij had het woord op de tong om te weigeren, maar een soort van instinctmatige vrees weerhield haar en zij deed het niet. Zij aarzelde een korte wijl en antwoordde bedeesd van ja, steeds hijgend, met haar zakdoek het zweet van haar aangezicht vegend. En zij vergezelde hem vreesachtig aan de schenktafel, alwaar hij reeds, tien centen op het schenkbord werpend, twee glazen bier besteld had.
Doch Witte Manse had er hen gevolgd.
- 't Es scheune, dàt, mij te verloaten om een andere te trakteren! wierp zij Reus stout verwijtend toe. Trakteer mij dan tenminste ook!
Zij was van middelmatige gestalte, met een fris, lichtblozend aangezicht en zeer bleekblonde, bijna witte haren. Haar stemmetje klonk fijn en zangerig, haar rode mond glimlachte voortdurend en haar lichtblauwe ogen keken onbeschroomd en vrijpostig in die van Reus Balduk.
Deze, gestoord en reeds aan 't drinken, veinsde een schielijke gramschap.
- Sakerdzju! 'k Zal zeker moeten eindigen mee heel d'herberg te trakteren! overdreef hij. Maar tevens zag
| |
| |
hij haar knipogend aan en, Slimke Snoeck ontwarend, die nu, sinds Reus bij Maria stond, als verloren in de woelige herbergzaal ronddrentelde:
- Hè! Slim! riep hij, kom ne keer hier en trakteer Manse.
De jongeman naderde, glimlachend. Hij was zeer lang, een weinig voorovergebogen en mager, met een vriendelijk en aangenaam, ietwat bedeesd, meisjesachtig gezicht. Zijn voornaam was Theofiel, maar zijn ingeboren schuchterheid, die bij zijn makkers voor onnozelheid doorging, had hem de spotnaam van ‘Slimke’ verworven.
- Wat es er? vroeg hij blozend, met gemaakte ruwheid en als had hij 't verzoek niet gehoord. Hij was beleefd en beschaafd van aard, maar zulks wekte eveneens de spotlust van zijn gezellen op en niet zelden sloeg hij aldus, om 't geschimp te ontsnappen, een toon van moedwillige ruwheid aan.
- Manse trakteren! gaf hem opnieuw, als een bevel, Reus voor antwoord.
Slim liet het zich geen tweemaal zeggen. Hij haalde, zacht glimlachend, zijn beurs te voorschijn en bestelde ook twee glazen bier. - Meent ge dan dat ik een beest ben! schertste hij. En hij veinsde de zachte, schier smekende blik niet te begrijpen, waardoor Maria hem scheen te vragen zich van haar niet te verwijderen. Hij wendde haar, met zijn gewone gemaakte moedwilligheid, of misschien wel door een onbewuste jaloezie gedreven, de rug toe en zelfs liet hij zich door Witte Manse bewegen om Muimme Taey en Verool, twee vriendinnen, die toch zulke dorst hadden, ook te trakteren.
Reus nam de gelegenheid te baat om Maria in een hoek te duwen.
| |
| |
- Laat ons doar 'n beetse zitten, zei hij. Men kan er hier noch over noch door van al 't gewoel.
En weer dorst zij niet weigeren. Hij was van haar dorp en woonde in haar straat. Zij vreesde, moest ze zijn voorstel van de hand wijzen, van preutsheid beschuldigd en, als zodanig, publiek en luid door hem uitgescholden te worden. Zij volgde hem, door de drommende koppels dringend, op de aangewezen bank, nog eens naar Slimke Snoeck omkijkend.
Die blik ontging hem weer niet. Een schimplach vol minachting kwam op zijn ruw gelaat en nogmaals voelde hij als een fijne, diepe steek in 't hart, terwijl het besluit haar tot minnares te nemen zich sterker in hem ankerde. Pas twee dagen tevoren was hij uit de gevangenis ontslagen, alwaar hij, wegens vechten, negen maanden had gezeten. Gedurende die afwezigheid was zijn lief met een ander getrouwd, en, zonder de minste spijt of droefheid daarover, had hij enkel bij zichzelf gezworen, dat Akspoele-kermis niet voorbij zou gaan, zonder dat hij een nieuw lief had.
- Ge zoudt liever bij Slim zitten, ne-waar? kon hij niet laten haar na een poos op verwijtende toon te vragen.
Zij antwoordde ontwijkend, gedwongen lachend en beschaamd:
- O neen, 'k weet het niet, ik hè daar nie aan gedacht.
Strak staarde hij haar aan. Haar mooi, bleek, ernstig aangezicht had zich met een lichte kleur bedekt en haar donkerblauwe ogen keken van hem af. Wellicht lag er in haar tegenzin iets dat zij niet zeggen kon of wilde: de afkeer naast een misdadiger te zitten. Fijne druppeltjes zweet parelden steeds op haar voorhoofd uit, en langs de slapen hadden enkele wederspannige, uit de
| |
| |
zwarte vlechten losgeraakte lokjes, zich op de klamme, blanke huid neergeplakt. Hij wendde de blik af van haar. Een luidruchtige bende kwam tussen hen en de schenktafel staan en nu, betrekkelijk alleen en afgezonderd, drong hij haar nauwer in de hoek, vatte haar bij de hand en zei, half over haar neerbuigend:
- Maria, Witte Manse loopt al heel de dag achter mij, om mijn lief te worden; maar 'k 'n wil haar niet, 'k 'n wil geen ander als u.
Het meisje bloosde sterker. En, ontzet, zonder een antwoord te vinden keek zij, als bang en smekend naar hem op, terwijl haar hand een lichte, doch vruchteloze poging maakte om uit de zijne te geraken.
- Maria, ge 'n hebt toch niets tegen mij, hoop ik? vroeg hij opnieuw, haar nog dieper in de hoek duwend en, gans over haar gebogen, haar met woeste begeerte in het wit van de ogen aankijkend.
't Gedruis van de harmonika, die een schottisch begon te spelen en het gewoel van de in beweging gerakende dansers ontsloegen haar van te antwoorden. Reeds was hij opgestaan, met tot haar uitgereikte handen. En nogmaals dorst zij hem die gunst niet ontzeggen; zij stond ook op, zij liet zich door hem in de armen vatten en beiden mengden zich in de woelende menigte. Het genot van de dans overwon even haar weerzin. Ernstig, met terneergeslagen ogen, draaide zij, een weinig stijf van houding, in zijn armen rond. Met hem of met een ander, 't was toch de dans, dat groot plezier, het enige welke zij kende. En het belgde haar nu niet meer, dat hij haar zo woest en driftig in zijn armen sloot en zulke stekende, veroverende blikken op haar wierp. Zij hoorde zelfs de stem van Witte Manse niet, die in de armen van Slim Snoeck ronddraaiend, in het voorbijdansen aan Reus een schimpscheut toewierp. Maar, van lieverlede,
| |
| |
maakte zich een zwaar gevoel van benauwdheid en bijna van schrik van haar meester: het zweet droop van haar wangen, zij kon met moeite ademhalen, een waas verduisterde haar ogen; de plaats, waar zijn handen haar vasthielden, gloeide als vuur; en eensklaps, alvorens de dans zelfs half geëindigd was, moest zij het staken, en ging zij waggelend, door Reus gevolgd, op een stoel neerzinken.
|
|