ontbijten. Robert liet hem den tijd niet hem opnieuw te ondervragen: hij reikte hem een
sidderende hand toe en riep uit:
- Ik heb mijn hart en mijn leven verbrijzeld! Ik heb afstand gedaan van Ghislaine's
hand, en mijn ontslag als volksvertegenwoordiger ingediend!
Stom-roerloos-gapend, met groote oogen, keek Alfred hem aan.
- Ik heb het gedaan! ik heb het gedaan! Een onmeedoogende macht heeft er mij toe
gedwongen!
- Jij bent gek geworden, antwoordde Alfred met lage, dof-geconsterneerde stem. Je
houdt mij voor den gek of je bent het zelf!
- Ja, ik ben gek. Ik voel dat ik gek ben of dat ik het zal worden! Maar 'k heb het
gedaan! 'k heb het gedaan! Niets heeft mij kunnen weerhouden het te doen.
- Maar waarom? gilde Alfred.
- Omdat het moest! omdat het moest! Omdat ik er anders van verdriet en heimwee
zou gestorven zijn.
- Je houdt dan niet van haar?
- Ik aanbid haar! ik aanbid haar! maar ik kon 't leven daar niet uithouden. Ik moest er
sterven, zeg ik je; ik zou er mij van kant hebben gemaakt.
Toen greep er tusschen de broeders een lang en pijnlijk, om de beurt woelig en
neerslachtig gesprek plaats. De gewone losheid en wel eens te ver gedreven
lichtzinnigheid waarmee Alfred doorgaans de meest ernstige dingen van 't leven
behandelde, had ditmaal, bij dat voor hem onbegrijpelijk-ingewikkeld geval, plaats
gemaakt voor een toenemend gedesoriënteerde verbaasdheid en verslagenheid, die
hem tot om het even welke practische beschouwing of