Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'n Leeuw van Vlaanderen (1900)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'n Leeuw van Vlaanderen
Afbeelding van 'n Leeuw van VlaanderenToon afbeelding van titelpagina van 'n Leeuw van Vlaanderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.93 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'n Leeuw van Vlaanderen

(1900)–Cyriel Buysse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XII.

Zoodra hij uit het station kwam, werd Robert getroffen door de geweldige drukte welke reeds in de stad heerschte. De meeste hotels en cafés in den omtrek vlagden, als voor een feest, en vóór het stationsgebouw krioelde het van voetgangers en rijtuigen, in 't onophoudend geschreeuw der couranten-verkoopers, die reeds de eerste uitslagen der verkiezing aankondigden. Robert kocht tegen dubbelen prijs een nummer van de speciale editie van La Flandre Indépendante, gewoon los blaadje slechts op de eene zij bezet met enkele namen en getallen. Het waren slechts de overgeseinde, gedeeltelijke resultaten van minder belangrijke steden, waar de verkiezings-operaties vlug waren van stapel geloopen, benevens de uitslag van de tien eerste kies-bureelen der stad Gent, waarin de lijst

[pagina 138]
[p. 138]

van het Verbond ongeveer honderd stemmen meerderheid behaalde.

Hevig ontroerd eensklaps, ondanks zijn pessimistische onverschilligheid van een uur te voren, doorkruiste Robert 't stationsplein, drong met moeite door de opgewonden menigte, spoedde zich door de breede Grand' Rue, naar 't centrum van de stad. De joelende drukte was er niet minder dan vóór 't stationsgebouw. Op de terrassen der café's was geen enkel leeg plekje te vinden, en honderden lui droegen in 't knoopsgat de kleur en het embleem der politieke gezindheid waartoe zij behoorden: de liberalen blauwe korenbloemen, de socialisten roode anjers, de christelijke democraten takjes groen of groene strikjes. Alleen de conservatieve katholieken vertoonden geen symbool noch kleur. Om de hoeken der straten stonden nog heele groepen gapers de laatste, blauwe, roode of groene, half aan flarden gescheurde plakbrieven te lezen, waarin de vijandelijke partijen elkaar om 't meest beschuldigden en beleedigden; anderen, midden in de straat loopend, volgden gekverkleede mannen, die transparanten met allerlei opschriften droegen. Enkele handelaars hadden den grooten toeloop van menigte te baat genomen om op die manier hun koopwaren te adverteeren. En dan waren 't ook elk oogenblik driftig-opgewonden benden, die, met muziek aan 't hoofd en wapperende banier in 't midden, hun strijdliederen: de Marseillaise, de Vlaamsche Leeuw, het Geuzenlied zongen. Katholieke zangen werden niet gehoord. Alleen op 't platteland en in de kleinere steden vonden de conservatieve katholieken hun kracht en hun steun. Bij de grootsteedsche bevolking waren zij over 't algemeen sterk impopulair, en voortdu-

[pagina 139]
[p. 139]

rend hielden joelende groepen manifestanten vóór de huizen van bekende bondgenooten of bekende tegenstrevers stil, om geestdriftig te juichen of smadelijk uit te jouwen en te schelden. Robert, door het schouwspel ten zeerste gëinteresseerd, en vergetend dat hij nu ook zelf ‘un homme en vue’ was, had zich eventjes opgehouden vóór het huis van een der katholieke chefs, die razend door een bende liberale-progressisten uitgefloten werd, toen een andere, in tegenovergestelde richting komende bende christelijke-democraten hem herkende, en plotseling om hem heen in een wilde ovatie losbarstte. De progressisten, hem op hun beurt herkennend, staakten het jouwen om ook mee te juichen, en in een oogwenk, ondanks zijn smeekingen en tegenstand, werd hij door twintig handen te gelijk van den grond op de schouders van een soort hercuul getild, en bij het oorverdoovend zingen van den Vlaamschen Leeuw in triomf rondgedragen. Vruchteloos poogde hij zich los te smeeken en te worstelen, het triomfant gejuich werd hoe langer hoe heftiger, vloog als een loopvuur door de gansche lengte van de straat, waar de wandelaars zich langs de huizen omkeerden en bleven stilstaan, om mee te juichen en te zingen. Een zwellende, rollende kreet breidde zich ver en wijd uit: ‘de Leeuw van Vlaanderen! de Leeuw van Vlaanderen!’ en honderden stedelingen, die hem van naam slechts kenden, kwamen met zwaaiende hoeden en wuivende zakdoeken aangesneld, om hem eindelijk van dichtbij te zien en toe te juichen.

Zoo kwam de opgewonden stoet op de Grand-Place te recht. Robert, vuurrood, haast huilend van schaamte, ontwaarde van verre, op het balkon van mevrouw Desgenêts' huis, Ghislaine's sierlijke ge-

[pagina 140]
[p. 140]

stalte, midden in een schitterende groep van juichende, met waaiers en hoeden wuivende dames en heeren. 't Idee dat hij zoo onder haar oogen zou komen, bespottelijk geheschen op de schouders van dien reus, werd hem plotseling onuitstaanbaar. Door een bruske, heftige beweging, met een kreet haast van dreiging en woede, worstelde hij zich eensklaps, los, viel op den grond, vloog weer op en holde dwars door de joelende schaar naar het prachtig woonhuis, waarvan een der knechts gelukkig de deur had geopend. Desgenêts en Chattel kwamen de trap af gevlogen, grepen hem driftig bij de handen, juichend gillend:

- Wij triomfeeren! wij triomfeeren! Veertig bureaux reeds opgenomen en over de vijfhonderd stemmen meerderheid. Het is de zegepraal! de zegepraal!

In de luxueuse salons van mevrouw Desgenêts, waar hem een nieuwe ovatie wachtte, vond Robert nagenoeg het zelfde gezelschap terug, dat hij er de eerste maal had aangetroffen. En ook daar, evenals op 't kasteel van Onderdaele, voelde hij om zich heen die algemeene, insinueerende bewondering en sympathie, gelijk opgaande met zijn stijgende triomf in het openbaar leven, en zijn meer en meer intieme, onvermijdbare toenadering tot Ghislaine. Dat hing zoo in de atmosfeer om hen beiden heen; al wie hen samen zag scheen instinctief te voelen dat zij elkander lief hadden en bij elkander hoorden. Robert voelde zich gekomen aan een dier groote, plechtige momenten van het leven, waarop elke gebeurtenis, hoe uiterlijk gering en gewoon ook, een gewichtige beteekenis krijgt, waarop iedere seconde die voorbij vliegt als de brandende polsslag van het naderend, onvermijdbaar fatum wordt. Ieder stem-

[pagina 141]
[p. 141]

briefje dat nu in 't geheim uit 't onbekende van de stembus aan het klare daglicht werd gebracht, iedere juichkreet van de menigte, iedere uiting van die elk oogenblik toenemende populariteit, die van uit de straat als in koortsige walmen van geraas, muziek en gezang tot hem opsteeg; elk woord, hoe banaal ook, dat hij tot Ghislaine richtte, elke blik, hoe schuchter ook, dien zij op elkander vestigden, alles nu voegde een nieuwe, sterke schakel aan de stevige banden die hem reeds aan haar verbonden; alles nu had op dat oogenblik de kracht en de beteekenis eener groote, plechtige daad, die nooit meer kon vergeten worden! Dat alles voelde hij met een ontroering en een scherpheid, welke 't intuïtief besef dat zij allen die daar nu aanwezig waren 't zelfde voelden, nog verergerde. Hij werd er bleek en bevend onder, hij durfde haar soms niet meer aan te kijken noch met haar te spreken, wijl het hem te gelijk wanhopig maakte, in haar mooie oogen 't stil verwijt zijner schuchtere aarzeling te lezen. Een folterende strijd werd in zijn ziel geleverd. Een stem stuwde hem dringend aan: ‘aarzel niet langer, wees niet bang, ga naar haar toe, bij haar is je eenig geluk en je leven!’ Maar een andere stem antwoordde: ‘je zult niet gaan, je zal 't niet doen, elders en anders is je toekomst en je leven!’ En aldoor pijnlijk aarzelend, gestoord door het razend gedruisch van den strijd daar beneden, gekweld door liefde, door wroeging en twijfel, wachtte hij, vruchteloos, smeekend, op de almachtige openbaring eener superieure kracht, die hem gebiedend, zonder twijfel noch zwakheid, zou bevelen wat hij doen moest.

Het was zes uur, en de laatste tijdingen over den

[pagina 142]
[p. 142]

uitslag der verkiezing deden een hardnekkigen, finalen strijd tusschen de twee vijandige kampen voorzien. Van op 't balkon van mevrouw Desgenêts' huis kon men, met een verrekijker, tusschen het groen der boomen, aan den overkant der Grand-Place, achter de bovenramen van den Katholieken Kring, de op transparanten aangeplakte resultaten zien; en de beide partijen behielden ongeveer hun wederzijdsche voor- of nadeelen, om de beurt aan 't hoofd, of slechts met een klein getal stemmen achteraankomend. En telkens, bij ieder nieuw-aangekondigd resultaat, was het, op de woelende, krioelende Grand-Place, een wilde losbarsting van allerlei geluiden: gejuich en handgeklap, gefluit en hoongejouw, het reusachtig gedruisch van een stormstroom, die, in zwaar-rollende deiningen, tot ver in de omgevende straten, zijn overweldigenden golfslag uitstortte. Tot nog toe had men slechts de globale uitslagen van lijst tegen lijst aangeplakt, maar nu liep het gerucht door de menigte, dat slechts enkele candidaten van de lijst des Verbonds ongeveer evenveel stemmen hadden als de conservatieve katholieken, terwijl al de anderen ver achteraan stonden. Deze tijding, als een loopvuur over de Grand-Place verspreid, deed een heftige opschudding ontstaan, en nu werd van alle kanten een specifieke opgave geëischt. Men wilde, zooals dat vroeger steeds 't gebruik was, naast den naam van ieder candidaat, het getal stemmen zien staan; en de kreet: ‘Le détail! le détail!’ eerst door slechts een twintigtal, onder de vensters van den Kring geschaarde manifestanten uitgeschreeuwd, verspreidde zich nu over de gansche plaats, de drie syllaben der twee woorden telkens op gelijke maat ‘le-dé-tail! le-dé-tail!

[pagina 143]
[p. 143]

le-dé-tail!’ ‘sur l'air des lampions’, zooals het daar heet, gescandeerd, en sarrend-aanhoudend, als een hondengeblaf, tot een paroxysme van onuitstaanbaar-enerveerende, lawaaiige eentonigheid herhaald.

Dat duurde zoo een tiental minuten, in een gedruisch om er kregel van te worden. Toen werd de transparant voor een der vensters weggenomen, en een enorm Hâââ!... weergalmde in plaats van het tergend geblaf. Maar de menigte, kinderachtig-veeleischend in haar opgewondenheid, liet de lui daarbinnen zelfs den tijd niet haar verlangen uit te voeren: dadelijk wilde zij 't zwart-gapend hol van 't leege venster weer gevuld zien, en schreeuwde nu op dezelfde, lawaaiig-eentonige wijs: ‘Trans-pa-rent! trans-pa-rent! trans-parent!’

Een heer kwam zich voor 't raam vertoonen, heftig zijn schouders ophalend, met ongeduldige bewegingen der armen, als om te zeggen dat 't zijn schuld niet was als 't zoo lang duurde. Hij werd geweldig uitgejouwd en uitgefloten. Vuurrood, met woedende oogen, trok hij zich terug en de transparant werd weer vóór 't raam gesteld. Maar 't was dezelfde nog als 't oogenblik te voren, en er was niets aan veranderd. Een oorverscheurend gejouw en gefluit barstte los en dadelijk werd de transparant door een ander heer weer weggenomen. Dan was er een kort moment betrekkelijke stilte. Aller oogen, star van overspannen afwachting, waren op het leege raam gevestigd; men voelde dat 't besliste oogenblik nu naderend was. Iets bleeks kwam eindelijk schemerend uit de duisternis naar 't venster toe, iets wits, vol zwarte namen en getallen werd er tegen aange-

[pagina 144]
[p. 144]

drukt, een diepe, lange Hâââ! kwam als een kreet van verlichting over de deinende hoofden gewaaid. Het was de specifieke opgave, de volle lijst met volle cijfers, in plotselinge, algeheele openbaring! Een dof geruisch bromde wijd en zijd door de opeengeperste menigte; en eensklaps was het een zóó alles-overweldigende, verwarde uitbarsting van applaus, geschreeuw, gefluit en hoongejouw, dat de gansche reusachtige Grand-Place er tot onder de voeten van daverde en dreunde.

Bleek, den verrekijker bevend in zijn beide handen, ontcijferde Desgenêts de zwarte letters en getallen van de witte transparant. Een der invité's, die insgelijks door een verrekijker keek, slaakte woedend den kreet: ‘C'est une trahison!’ Er was een hevige opschudding op het balkon. Allen kwamen naar voren gedrongen, terwijl Desgenêts, 't vergrootglas neerleggend, met verkleurde, trillende lippen dezelfde woorden herhaalde:

- 't Is waar, er is verraad gepleegd! Er zijn afvalligen geweest!

Robert had zenuwachtig den verrekijker opgenomen. Haastig overzag hij de twee lijsten: de klericale met ongeveer 't zelfde aantal stemmen naast den naam van elken candidaat, die van 't Verbond met een aanzienlijk verschil tusschen de meerder en minder begunstigden. Hij zag zijn eigen naam en dien van Kappuijns, met getallen daarnaast welke die van de klericale lijst overtroffen, terwijl al de andere candidaten van 't Verbond honderden stemmen achteruit waren. Hij begreep dat er werkelijk een soort van verraad was gepleegd, dat een aantal kiezers, geen vertrouwen genoeg hebbende in de volledige lijst, enkel voor de twee chefs, de so-

[pagina 145]
[p. 145]

cialisten, voor Kappuijns, de christelijke-democraten voor hemzelf, hadden gekozen.

De meeste dames hadden zich van het balkon teruggetrokken en waren weer in de salons gekomen, waar nu een soort consternatie heerschte. Inzonderheid voor Robert was de toestand pijnlijk en vervelend. Het leek wel of hij en Kappuijns alleen voor zichzelf hadden gewerkt. 't Idee dat Desgenêt, zijn vrouw, Ghislaine, al die daar waren zoo iets konden denken, was hem onuitstaanbaar. Hij kwam bij Desgenêts en bij Chattel, keek ze frank en openlijk in de oogen aan, vroeg hun, met vastberaden stem:

- Gij denkt toch niet, hoop ik, dat ik persoonlijk er eenige schuld aan heb? Gij twijfelt toch niet, dat ik zoowel voor u allen heb gewerkt als voor mij zelf?

Chattel, die de smart van zijn teleurgestelde ambitie niet kón opkroppen, haalde sprakeloos-hoofdschuddend de schouders op; maar Desgenêts, die in den grond niet minder diep gekrenkt was, maar beter zijn gevoelens in bedwang kon houden, plooide met inspanning zijn verkleurde gelaatstrekken tot een bijna goedigen glimlach, en antwoordde:

- Wel zeker niet, mijn beste vriend. Niemand van ons heeft ooit aan uw volkomen eerlijkheid getwijfeld. Gij triomfeert en dat is heel natuurlijk. Niemand heeft het meer verdiend dan gij.

En, plotseling verteederd Robert's beide handen in de zijne nemend en die hartstochtelijk schuddend:

- Verre van jaloersch te zijn ben ik de eerste om u uit ganscher hart, en in name der gansche christelijk-democratische partij, over uw schitterenden triomf geluk te wenschen.

Toen kwamen ook al de anderen Robert felicitee-

[pagina 146]
[p. 146]

ren met zijn voortaan gewisse zegepraal. Champagne werd gepresenteerd, en geestdrift nam nu weer de plaats van 't eerste oogenblik verslagene teleurstelling. Aan de ramen van den Katholieken Kring was de transparant weer weggenomen en teruggeplaatst onder een oorverdoovend geraas van allerlei woeste geluiden. En dezelfde verhouding bleef duren: Kappuijns en Robert steeds aan 't hoofd met het gros der klericale lijst, en de andere candidaten van 't Verbond tamelijk verre ten achter, voortaan verzekerd dat zij niet zouden gekozen zijn. Op dat oogenblik, half acht 's avonds, waren de resultaten van drie en zeventig bureaux op tachtig bekend, en wat er nog te kennen bleef kon den finalen uitslag niet meer wijzigen. Het was een gedeeltelijke zegepraal voor de beide partijen: de klericalen, ondanks hun partiëel verlies, toch nog triomfeerend met een groote meerderheid; de opposanten zegepralend omdat zij toch aan hun verfoeide vijanden twee zetels hadden ontrukt. En ook de aangeplakte telegrammen van de andere steden kondigden een decisieve, ofschoon hier en daar bedenkelijk verminderde majoriteit in 't voordeel van de klericalen aan. Zij waren het, per slot van rekening, die nog eens aan 't bewind bleven; en midden in de woeling en 't geschreeuw werd een enorme nationale vlag aan den gevel van hun kring geheschen, en dreunden de eerste triomfknallen der kanonnen, achter in hun tuin.

Dat was een uitdaging voor 't Gentsche volk, in overgroote meerderheid vijandig tegen de klericale heerschappij gestemd. Gefluit en gejouw namen de proporties van een oproer, en een enorm gedrang van duizenden en duizenden stormde dwars over de Grand-Place naar het insolent-vlaggend gebouw toe.

[pagina 147]
[p. 147]

IJlings kwamen mevrouw Desgenêts' invités weer op 't balkon aansnellen om te zien wat er gebeuren zou.

Zij zagen de schreeuwende foule, door een ontzaglijke bende politie-agenten met getrokken sabel, die 't gebouw bewaakten, als door een rukwind achteruitgeslagen worden. Maar dadelijk kwam de menigte stormloopend terug, smeet de agenten omver en op zij, sprong in furie tegen de deuren en vensters aan. Men hoorde de ruiten rinkelend aan stukken vliegen, en in een oogwenk was het gebouw stormenderhand ingenomen, de vlag neer gegooid en in flarden getrokken, de stok verbrijzeld, de luiken en de deuren uit elkaar gerukt.

Toen kwam er plotseling als een nachtmerrie-verschijning door de schreeuwende, gillende foule gehold. Een escadron gendarmen te paard, de hoeven kletterden op de keien, de glinsterende sabels rechts en links weerlichtend-hakkend, de hooge mutsen, als te berge gerezen zwarte haren, woest met de ruwe tronies in den steigerenden galop der paarden heen en weer geschokt. Er was geen weerstand mogelijk tegen een zoo brutalen aanval: de vertrapte, gesabelde menigte vluchtte huilend voor de paarden weg; in enkele seconden tijds waren de muiters weggezweept en stonden de gendarmen op wacht gerangschikt voor 't gebouw.

Het was acht uur. Achter de hooge huizen en de boomen der Grand-Place ging de zon tragisch-rood, in chaotische roode en grijze wolken onder, als een verre brand. De laatste uitslagen der verkiezing waren nu bekend, de joelende menigte verliet langzamerhand de Grand-Place, in imposante, luidkeels zingende en jouwende benden, om verder in de stad

[pagina 148]
[p. 148]

te gaan manifesteeren. 't Was de traditioneele opgewondenheid van 't einde der verkiezingsdagen, de

woede en teleurstelling zich uitend in baldadigheden, in aanslagen op huizen en personen, in gevechten tegen de politie op straat, een wilde gisting van hartstocht en haat, elk oogenblik op 't punt in openlijke revolutie uit te barsten. Sinds jaren werd het populair gevoel aldus voortdurend opgezweept en geëxalteerd, sinds jaren was er iets schrikkelijks in wording, dat eindigen zou met alles om te slaan en te verdelgen. Een enkel vonkje nog en alles kon opeens in brand staan, een man, een chef, een leider in wien zij allen, maar allen, geloofden, en 't was gedaan: de heele maatschappij viel als nietige asch in puin.

De beide handen op de balustrade van 't balkon geleund, zag Robert, als in hypnotische bespiegeling

verzonken, den wild-rumoerigen vloed der menigte voortdurend onder zijn voeten heenstroomen. Achter de boomen, aan den overkant der plaats, hielden de gendarmen, steeds roerloos, voor 't bestormd gebouw de wacht, maar daar zag de foule reeds niet meer naar om, door andere, duistere impulsies, naar een ander, duister doel vooruitgezweept. Wat wilde zij, wat zocht zij, in haar instinctieve, kolossale, solidaire strooming? Zij zocht en wilde collectief, evenals ieder mensch voortdurend op zichzelf: het geluk. Met duizenden en duizenden waren zij daar, die allen naar hun ideaal, naar hun geluk zochten, ieder op zijn manier, naar eigen middelen en behoeften. Zij zochten de onbekende plaats waar het te vinden was, zij zochten den man die hen er heen zou brengen. Zij waren tot elke opoffering bereid, bereid om blindelings te gelooven, bereid om dwars door

[pagina 149]
[p. 149]

alles heen, met hun leider mee te gaan. Zij waren de anonieme, overweldigende macht der menigte, de ruwe macht van goedheid of van wreedheid, al naar gelang van den invloed en den wil van hem die hen geleiden zou. Wat een verantwoordelijkheid voor wie die taak aandurfde! Waar was de man te vinden, superieur en sterk genoeg in alles, de man van kracht en goedheid, van hart en geweten, die hen op den waren rechten weg zou brengen? Hoe kon die in één enkel individu bestaan, de hoogere, wijze geest, die aan allen recht zou laten wedervaren?

Robert voelde een huivering door zijn lichaam stroomen. Had hij zelf niet zulk een taak op zich genomen? Had hij zelf niet gezegd aan duizenden en duizenden: ‘Dàt is waar en recht, en dàt is valsch en onrechtvaardig! Dàt moet ge doen, dàt moet ge laten!...’ Hoe had hij 't ooit gedurfd zoo absoluut te spreken? Hoe had hij ooit durven beweren, dat alles wat voor hem recht en goed en waar was, dat ook was voor hen allen?...

Een knelling van angst greep hem aan, en hij voelde zich klein en nietig worden, overweldigd door zijn verantwoordelijkheids-besef tegenover die enorme menigte. Wat was hij zelf meer dan een uit die duizenden? Wat zocht hij in de eerste plaats anders dan zijn eigen deeltje nederig geluk op aarde? Wat kon hij praktisch meer voor anderen doen dan iets van zijn eigen klein geluk in 't heel klein kringetje van leven om zich heen te verspreiden? Bestond er wel een andere waarheid, en wijsheid, en goedheid? Had er wel iemand het recht anders dan door de stille overtuigingskracht van eigen voorbeeld zijn evenmensch te beïnvloeden of te beheerschen?...

[pagina 150]
[p. 150]

Aldoor, aanhoudend, vaal verlicht nu door het schijnsel der pas aangestoken straatlantarens, stroomde de menigte als een sombere, kolossale vloed van rumoerige drukte onder het balkon voorbij. Men vroeg zich met een soort van angstige verbazing af waar ze vandaan bleven komen; 't was of ze onophoudend uit den schoot der aarde zelve opwelden, in wild-spontane generaties. Zij waren de sombere, onbewuste, anonieme massa, de teugelloos hollende massa, de allesoverweldigende blinde macht, die in haar oogenblikken van cohaesie alles omwerpt wat zij op haar weg ontmoet. Men voelde dat ze reeds aan de verkiezing niet meer dachten, dat iets anders hen nu voortstuwde en aandreef, iets dieps en machtigs, iets duister-onbestemds, dat onweerstaanbaar opbruiste uit den bodem hunner collectieve ziel. Hadden zij eindelijk den lang gezochten leidsman naar 't geluk gevonden? Was het zijn forsche geest die hen bezielde, die alle hinderpalen voor hen uit den weg ruimde? Zij wisten 't niet; geen van allen wist waar zij naar toe holden. Zij holden maar steeds instinctmatig verder, woest als de golfslag die misschien het schip tegen de klippen zal verbrijzelen, die ook misschien in losse, zwakke branding op het breede stille strand zal komen uitsterven...

Met een zucht lichtte Robert zijn handen van de balustrade op en zijn blik viel op Ghislaine, die enkele passen van hem af stond, de wangen bleek, de oogen ernstig, star-kijkend naar het grootsche schouwspel, terwijl zij met verstrooide aandacht luisterde naar het gekeuvel van een paar heertjes om haar heen. Hij keek haar aan, met zijn ziel in zijn oogen, en 't was alsof een machtige geheime

[pagina 151]
[p. 151]

strooming haar ook eensklaps onweerstaanbaar tot hem aantrok. Geen woord werd uitgesproken, geen gebaar werd gewisseld; alleen hun oogen, hun starbezielde oogen zwoeren op dat plechtig oogenblik de wederzijdsche trouw en liefde voor hun gansche leven. Hij vroeg haar in zijn starend-zwijgen, hij vroeg haar of zij hem begreep en met hem medevoelde, en zij zei ‘ja’, in al-geheel zich overgeven, in onschendbare unie met zijn innigst-diepe wezen. Haar ouders, de verwanten en familie-vrienden, zij allen die daar waren, voelden op dat oogenblik iets plechtigs in hun midden nederdalen. Zij voelden instinctief de onweerstaanbare kracht die twee hooge zielen tot elkaar trok, en de een na den ander verlieten zij 't balkon, in een soort onbewusten eerbied voor die plotselinge, mysterieuze openbaring van het groot en diep gevoel.

Hij kwam tot haar en zei haar iets, met schor-hikkende stem, over het schouwspel daar beneden.

Zij gaf geen antwoord, zij bleef onbewegelijk vóór zich staren, de oogen donker, 't gelaat mat-bleek in 't vale schijnsel van de straatlantarens.

Toen begreep hij dat zij geen banale woorden wilde hooren, en bevend legde hij zijn hand naast de hare op de leuning van 't balkon. Zij rustte daar, heel even, voelend de teere warmte van haar eigen hand, zonder die aan te raken. En eensklaps, trillend als van koorts, zonk zij, onweerstaanbaar aangetrokken, op haar zachte vingers neer...

Voetstappen weerklonken achter hun rug, alsof er iemand op 't balkon kwam. Hij wilde zijne hand haastig terugtrekken. Zij liet ze niet los. Haar vingers knelden zich plotseling krampachtig om de zijne, opdat hij ze niet los zou kùnnen laten.

[pagina 152]
[p. 152]

Toen was 't hem of de wereld door zijn aderen stroomde. Toen leefde hij, als van de aarde opgetild, het hoogste moment van ideaal geluk dat een mensch beleven kan.

Geen woord werd gewisseld. Beider ziel was één extaze van heerlijkheid, in heilig stilzwijgen.

Zachtjes tilde hij in zijne hand de hare op, boog langzaam voorover, drukte een langen, langen, heilig-zachten kus op haar zachte, blanke vingers...

Zwaar-ruischend als een sombere zee, heel verre van hen weg nu in hun verre-weg-zijn van 't reëele leven, stroomde de woeste vloed der menigte steeds voorbij...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken