'n Leeuw van Vlaanderen
(1900)–Cyriel Buysse– Auteursrecht onbekendXI.Intusschen brak de groote dag der verkiezing aan. 't Was op een zondag, in 't begin van Juni, een dag van prachtig zomerweer. De witte huisjes met hun groene blinden stonden in de zon te lachen, het gansche dorp, doorgaans zoo stil, wemelde van animatie. Reeds in den vroegen ochtend waren de herbergen vol met heele benden op hun best gekleede boeren en boerinnen, drinkend, rookend, spugend, schetterend, met rood-glimmende, verhitte tronies van de eene herberg naar de andere slenterend, als op een feest- of kermisdag. De verkiezing begon om negen uur, in de ruime bovenzaal van het gemeentehuis. Maar sinds verscheidene dagen reeds hadden de klerikale chefs de boeren-kudde, die zij nog onder bedwang hadden, leeren stemmen, met nagemaakte briefjes, waarop een hand, geteekend boven 't vak waarin de namen hunner candidaten stonden, genoegzaam duidelijke toelichtingen gaf. Robert was eerst van plan geweest zich te onthouden, daar hij het eenigszins kleingeestig en beschamend vond voor zichzelf te gaan kiezen. Maar | |
[pagina 128]
| |
naderhand had hij gedacht, dat het hem als candidaat, een plicht was, de gemeenschappelijke lijst van het Verbond tot het einde toe te verdedigen en te steunen, en, ofschoon met sterken tegenzin, had hij Alfred naar het gemeentehuis vergezeld. Hij hield er zich voorloopig buiten op de stoep, omringd van enkele bondgenooten, waaronder drie Gentsche adjuncten der stembus: een socialist, een christelijk democraat en een liberaal, ambtshalve aangesteld om den eerlijken gang der verkiezings-operaties na te gaan. Klokslag negen, toen de dorps-veldwachter met een schel op de stoep van het gemeentehuis het begin der verkiezing kwam aankondigen, gingen de drie adjuncten naar boven, en bleef Robert, in afwachting dat zijn naam werd opgeroepen, nog even het schouwspel om zich heen waarnemen. Het was de eerste maal nog dat hij zoo iets bijwoonde. Eertijds moesten de buitenlieden naar de hoofdplaats van hun arrondissement gaan kiezen, maar, sinds de invoering van het algemeen stemrecht, geschiedde de verkiezing nu op ieder dorp. Loom, langzaam, in kudden en in groepen, als vee dat naar het slachthuis wordt gedreven, zoo kwamen de boeren, rood van drinken en van schreeuwen reeds, door de twee wijd-openstaande deuren binnen, en stegen zij naar boven langs de breede, houten trap, die onder het zware voetengetrappel dreunde. Velen bleven luidruchtig doorpraten, eigenlijk volkomen onverschillig aan de verkiezing, liefst pratend over mest en beesten, net als op hun land of in hun stallen; maar anderen zagen er verlegen en benauwd uit, met schuw-wantrouwige blikken rechts en links, vooral vermijdend naar Robert te kijken, opdat toch | |
[pagina 129]
| |
niemand zou veronderstellen, dat er eenige verstandhouding met hem bestond. En slechts heel enkelen traden vrij en onbevangen op, in 't voorbijgaan opvallend glimlachend en knipoogend naar Robert, als om publiek getuigenis af te leggen dat zij in 't geheel voor niemand bang waren, en dat alleman mocht weten voor wie zij zouden stemmen. Volkomen kalm, met het gezellig gevoel nu eenmaal voor een dag niets te doen te hebben, sloeg Robert, rookend tegen de borstwering der stoep geleund, in heerlijk-rustvolle gemoedsstemming het schouwspel gade. Hij kende genoeg het sluw karakter van vele boeren en hoe hij vooral deze moest wantrouwen, die te sterk opvallend blijken van solidariteit en vriendschap willen betuigen. Daarenboven had hij ruim de gelegenheid gehad voor eigen rekening de waarheid van het spreekwoord ‘nul n'est prophète en son pays’ te beproeven. Voor de lui van zijn geboortedorp, die hem van jongs af kenden, was hij in 't geheel niet de Leeuw van Vlaanderen, maar nog steeds heel eenvoudig de zoon van meneer La Croix, Roberke La Croix, zooals hij er in zijn jeugd familiaar genoemd werd, eigenlijk een nietsdoener, niet veel meer dan een luiaard, zeer veel minder knap en kranig dan zijn oudere broeder. Robert had trouwens, met zijn intuïtief gevoel der dingen, nooit ernstig geprobeerd zich aan zijn medeburgers anders voor te stellen, en zijn geboortedorp was 't eenige, uren ver in den omtrek, waar hij zijn propaganda nooit had willen ondernemen. Hij was daar als een vreemdeling, als een nieuwsgierig observateur, die met innige belangstelling een nog niet gezien, heel eigenaardig en interessant schouwspel komt bijwonen. | |
[pagina 130]
| |
Aan den ingang van een der openstaande deuren, stond mijnheer Verraert, de onderpastoor van 't dorp, een man van een veertigtal jaren, zwaarlijvig reeds, met vurige kwabbewangen en insolente oogen, de dikke, opgeblazen kop van een tyran die te veel wijn drinkt. Zoodra als hij Robert ontwaarde, dien hij sinds maanden niet meer groette, had hij hem met een woedenden blik van uitdagenden haat den rug toegekeerd, en nu was hij bezig één voor één de boeren die hem langs moesten, even op te houden om hun nog eens op 't hart te drukken hoe ze stemmen moesten. Hij legde daar als 't ware de laatste hand aan het bedrijf van ‘kiesdraver’, zooals men het in Vlaanderen noemt, dat algemeen wordt waargenomen door de katholieke geestelijkheid, en waarmee de pastoors op het laatste oogenblik, door de geduchte macht van hun woord en het prestige van hun kleed, degenen die nog zouden kunnen wankelen zoo sterk imponeeren. En zoodra de boeren hem ontwaarden, rood en groot, met brutale blikken, midden in de opening der deur den weg versperrend, bukten zij 't hoofd, en velen die hij aansprak gingen bevend heen, op 't laatste moment nog weer van plan veranderend, besloten zelfs tegen hun zin te stemmen voor de klericale lijst, onder den knellenden angst dat de pastoor het weten zou indien zij anders deden, of dat zij 't misschien zelf zouden verklikken, wie weet soms hoe, in een of andere kijf- of braspartij. Zij waren over 't algemeen zeer weinig ingenomen met hun nieuwe, pasverkregen burgerrechten. Veel liever hadden zij 't algemeen stemrecht zien achterwege blijven; veel liever, vooral, hadden zij willen blijven stemmen volgens de oude manier, toen de pastoor, de kasteelheer, of om het even | |
[pagina 131]
| |
welke ‘kiesdraver’ hun 's avonds vóór de verkiezing een behendig gemerkt stembriefje kwam brengen, met nadrukkelijk verzoek datzelfde briefje, en geen ander, in de bus te laten vallen. Dat was veel gemakkelijker. Dan waren zij nooit geneigd om naar hun eigen zin te stemmen, wijl zij wel zeker wisten dat het dadelijk ontdekt zou worden. En, wat nog 't beste was van al, dan kregen zij ten minste iets voor hun stem: vijf frank, tien frank, twintig soms, al naar gelang van hun meer of minder hoogen maatschappelijken stand, terwijl nu, met al die ontelbare massa's kiezers, niets anders meer te krijgen was dan een bon voor een maaltijd en pinten bier of borrels, die hun na de stemming, bij 't verlaten van 't gemeentehuis, door een ‘kiesdraver’ afgeleverd werd. Zoo werd gehandeld met de minderen, de nederigen, met al dezen die de pastoor, indien hij 't wilde, door een aanklacht bij hun eigenaar, op eens ruïneeren kon. Maar er waren ook de rijke boeren, en voor deze had de roode, zwaarlijvige pastoor zijn vriendelijksten glimlach, zijn innemendste woorden over. Zoodra als hij er zoo een zag komen, daalde hij de treden van de stoep af, bood zijn arm ter hulp, fluisterde vleiende, streelende woorden in 't oor; en men zag den boer, oud en verstompt, de beenen stijf en krom, de witte, sluike haren zilverend onder een zwarte pet, machinaal hoofdknikkend met den pastoor door het gedrang naar boven stijgen, op zijn beurt, niettegenstaande zijn fortuin en onafhankelijke positie, door het overweldigend prestige der geestelijke macht overwonnen. Maar 't akeligste van al was nog de lamentabele kudde zieken en verminkten, waaronder enkele haast | |
[pagina 132]
| |
zieltogend naar de stembus werden gebracht. Robert zag er drie aankomen uit het armenhuis, gevoerd op een zoogenaamde ‘straatslee’, omdat zij niet bekwaam meer waren het gehobbel van een rijtuig over het ruwe keien-plaveisel uit te staan: drie ellendigen van over de tachtig, absoluut kindsch geworden, als kreupele lijken in elkaar gezakt, zóó totaal onbekwaam zich te bewegen, dat zij om de beurt in een berrie werden opgetild. Een jonge man, van een der welgestelde, klericale dorpsfamiliën, vergezelde ze. Hij moest, zoo gezegd, hun wil ontvangen, en in hun plaats stemmen. De onderpastoor, kwam naar hen toegevlogen en wakkerde ze nog een laatste maal tot het betrachten van hun plichten aan, hun met de hand den hemel toonend, terwijl vier kloeke mannen ze de trap opdroegen. Toen werd in de gang Robert's eigen naam opgeroepen, en op zijn beurt klom hij naar boven. De stemming had daar plaats in de groote zaal, waar anders de vergaderingen van den gemeenteraad werden gehouden. Een balustrade van wit hout, voor de gelegenheid opgetimmerd, verdeelde de zaal in twee vakken: langs den eenen kant de kiezers, langs den anderen kant de schutting van bruin linnen, waarachter zich 't bureau, de stembus en de ‘isoloirs’ bevonden. Alfred had reeds gedaan met kiezen; Robert, wiens naam voor de tweede maal door den deurwaarder werd opgeroepen, drong met moeite door de op elkaar geperste boerenkudde, en kwam langs 't open hekje van de balustrade, waar een der dorpsveldwachters aangesteld was om de orde te handhaven, in de door het bruine scherm omsloten ruimte. Hij | |
[pagina 133]
| |
ontwaarde links van het bureau, waar de kantonrechter het ambt van voorzitter waarnam, bijgestaan door den burgemeester, jonkheer de Feuillan-Latour, en door den eersten schepen, notaris Spilleboudt, als secretarissen. Rechts en links van hen zaten de assessoren. Geen enkel van die heeren, behalve de assessoren, groette Robert, terwijl de stembriefjes hem werden overhandigd. Hij drong in een der ‘isoloirs’, waaruit een paars-roode boer kwam, stempelde vlug de drie bulletins, waarop hij, volgens het meervoudig kiesstelsel, recht had, vouwde ze weer toe, verliet het hok en liet de briefjes vallen in de stembus, waar de tweede dorpsveldwachter als bewaker naast stond. Volkomen kalm en op zijn gemak amuseerde hij zich even met het verwoed gezicht van burgemeester en van schepen: de eerste, een dikke rooie, met zwaren, geel-blonden knevel en waterig-blauwe oogen, de tweede een dikke grijze, met krulharen, beiden vuurrood in de benauwde warmte, 't gezicht congestief-opgezwollen, alsof 't elk oogenblik zou openbarsten. De kantonrechter, een lange, geelbleeke, gerimpelde magere van een zestigtal jaren, affecteerde een volkomen onverschilligheid. Alfred, die geen belang in de verkiezing stelde, had de zaal reeds verlaten, maar Robert bleef er nog even vertoeven, door het schouwspel zeer geinteresseerd. Aldoor bleven, de kiezers, voor het meerendeel boeren, in kudde tegen de houten afsluiting op elkaar geperst staan, en telkens als de deurwaarder de namen afriep, twee te gelijk, antwoordde een schor ‘preusan’ Ga naar voetnoot1 en zag men de twee kinkels, scheef, met rooden nek, tusschen de groepen naar het hekje | |
[pagina 134]
| |
dringen, en loom, met hangende armen en gekromden rug, achter het bruine linnen schut verdwijnen. Enkele minuten verliepen, en dan zag men ze terug komen, vuurrood en bevend, de schuwe oogen troebel, struikelend over het plancher of zich stootend tegen de twee volgende opkomenden, even aarzelend of verwilderd om zich starend, als vonden zij hun weg niet meer. Doorgaans moest de veldwachter hen door het hek weer in de kudde duwen, waar zij dan nog een poos als versuft bleven hangen, met schuwe blikken op het bruine scherm, als op den akeligen muur van een gevangenis waarin zij bijna waren omgekomen. Voor velen was 't de eerste maal huns levens dat zij gingen kiezen en zij twijfelden of ze 't wel goed hadden gedaan. Hadden ze werkelijk naar hun eigen zin of enkel naar den zin van pastoor en kasteelheer gekozen? Zij bleven wantrouwig, ongelukkig, verbauwereerd starend naar de anderen, die even angstig in en uit kwamen, met schrik zich afvragend of zij nog niet teruggeroepen en ondervraagd zouden worden. Dan werden zij eindelijk een weinig gerustgesteld achteruit naar de deur, naast welke de ‘kiesdraver’ stond, die hun de bons gaf voor het middagmaal en de tien pinten bier of borrels. Die belooning knapte hen eenigszins op en gaf hun het bevredigend gevoel dat zij wel degelijk goed gekozen hadden. Even glimlachend stopten zij de papiertjes in hun zak en verlieten met een zucht van verlichting de benauwde zaal. Zoo had Robert daar ruime gelegenheid om meer dan één eigenaardig tafereeltje bij te wonen onder die fanatieke, getyranniseerde boerenbevolking, die zijn invloed niet genoten had. En 't speet hem dat hij op datzelfde oogenblik niet in de vele andere | |
[pagina 135]
| |
dorpen kon zijn, waar men zijn stem wèl gehoord en hem wèl toegejuicht had, om den moreelen afstand tusschen hier en ginds te kunnen afmeten. Maar 't was elf uur en de verkiezing liep ten einde. De boeren, uit de benauwende knelling van 't stemmen verlost, verspreidden zich weer, met lawaaiige drukte, in 't dorp. Men zag ze voortdurend, met hun bonnetjes in de hand, van de eene herberg naar de andere zwenken, verrukt glimlachend, zich thuis voelend in 't onophoudend gejoel van glazengerinkel en stemmen-geschetter. Zij dronken borrels, nu, om hun eetlust op te wekken, en straks zouden zij gaan eten, kosteloos eten, zoolang en zooveel als zij maar wilden en konden; en dan pijpen rooken en kaartspelen, de ceintuurknoopen los, 't gezicht roodblakend, een pot bier in 't bereik, hijgend van het overdadig eten en drinken tegen den rug van hun stoel achterover geleund. Robert verliet 't gemeentehuis. Hij kon het in die duffe atmosfeer niet langer uithouden. Hij had behoefte aan beweging in de frissche lucht en vrije ruimte, in afwachting dat het tijd werd om ter stad den uitslag der verkiezing te gaan hooren. Desgenêts had hem en Chattel er rendez-vous gesteld tegen vier uur, in het huis van zijn moeder. Dáár, op de Grand-Place, waren de lokalen van twee belangrijke politieke kringen: de Liberale Vereeniging en de Conservatieve Katholieke Kring. Van uit de ramen der oude mevrouw Desgenêts' huis zouden zij aan den overkant de op transparanten aangeplakte uitslagen der verkiezing kunnen zien. Hij liep eventjes weer naar huis, waar hij Alfred vond, met een drietal aanzienlijke boeren, die de gelegenheid van hun komst in 't dorp hadden te baat | |
[pagina 136]
| |
genomen, om, onder het drinken van port en 't rooken van sigaren, hun rekening te vereffenen. Hij toefde er slechts een oogenblik, nam ook een glas port en een sigaar, floot zijn hond, een mooien, bruinen setter, en ging, dwars door den tuin, in het veld wandelen. De dag was van een ongewone, overheerlijke zomerpracht. De korenvelden, hooger dan manslengte, golfden blond-groen naar de zonnige verten, bij plaatsen rood en blauw gevlekt van bloemen, aan alle kanten in 't verschiet door donkergroene, statige boomenmassa's omlijst. De vogels zongen, de bijen zoemden, de vlinders fladderden; en in de zonnig-blauwe atmosfeer zweefden zacht-bedwelmende geuren als van hooi en honig. O! wat was het heerlijk daar te leven! Wat zou het zalig zijn daar in rust en eenzaamheid met háár te mogen leven!... Even vóór één uur kwam hij terug naar huis voor het diner. Alfred, die nog eens in den voormiddag enkele herbergen bezocht en met een aantal lui gesproken had, voorspelde hem een geduchte nederlaag. Volgens zijn waarneming en meening zou de lijst van 't Verbond slechts een bespottelijk klein getal stemmen bekomen. - 't Kan mij niet schelen, antwoordde Robert. - Ah bah! riep Afred met wijde oogen van verbazing. Mag ik dan weten waarom jij al die gekke, ontzettende moeite hebt gedaan?... Uit loutere liefde voor Ghislaine, dan? drong hij spottend aan. - Ik kan 't je niet zeggen waarom, je zoudt mij niet begrijpen, sprak Robert ernstig, met een lichte kleur. - 't Is waar, profeten zijn vaak ondoorgrondelijk, schimpte Alfred. Maar, wil ik je eens wat zeg- | |
[pagina 137]
| |
gen: je zult op den duur nog wel eindigen met wijs te worden, en eerst dan zal je zien hoe gek of je je nu den laatsten tijd hebt aangesteld. Robert drong niet verder aan. Het werd hem elken dag moeilijker met zijn broeder te redeneeren. Hun wegen liepen nu zóó sterk uiteen dat de toon van hun gesprek soms dreigde onaangenaam te worden. De maaltijd was gëeindigd; zij stonden beiden op: Alfred zich klaar makend om in een naburig dorp paarden-wedrennen te gaan bijwonen, Robert zijn schikkingen nemend om met den trein van drie uur naar de stad te vertrekken. |
|