| |
| |
| |
VIII
Nu was de strijd, de nijdige, hatelijke strijd der verkiezingsperiode begonnen. En
ofschoon de datum der verkiezing nog wel ruim twee maanden in 't verschiet lag,
toch waren de namen der verschillende candidaten reeds grootendeels officieel of
officieus bekend, en 't onderling aanranden en op elkaar schelden in publieke
meetings of couranten ging volop zijn gang.
Robert had innig gehoopt en gewenscht dat hij niet als candidaat zou hoeven op te
treden. Hij had nu liever in stilte voortgewerkt; hij voelde zich volkomen ongeschikt
voor dat verplichte propaganda-maken in zijn eigen naam. Maar, met zijn
redevoering in de meeting, die sensatie had gemaakt door heel het land, had hij
zichzelf als een der onontbeerlijkste steunpilaren der beweging aangewezen. Na
een eerste weigering van hem waren Desgenêts en Chattel, die insgelijks zouden
deel uitmaken van de lijst, haast huilende bij hem komen aanloopen, en hadden
hem zóó geplaagd, dat hij zich eindelijk, van 't zeuren moe, had laten overhalen.
Nu zat hij in 't harnas; nu stond hij vooraan op de bres. Nu was zijn leven als een
rad, dat aldoor, aldoor ronddraaide, in duizeling-wekkende meesleepingskracht.
Aan hem, aan Desgenêts en aan Chattel, de drie candidaten der christelijke
democraten op de groote lijst van 't Algemeen Verbond, was speciaal de
propaganda bij de plattelands-bevolking opgedragen.
| |
| |
Maar 't bleek al dadelijk dat de twee laatstgenoemden in den strijd al geen
gewichtiger rol zouden vervullen dan die van figuranten op 't tooneel. Desgenêts
ging steeds hakkelen, zoodra hij enkele minuten na elkaar in het publiek moest
spreken, en aan Chattel's redevoeringen, aldoor, met of zonder reden, onlogisch
opgewonden en geestdriftig, was geen touw vast te knoopen. Robert begreep zeer
spoedig dat hij alleen voor allen zou te vechten hebben.
Het mishaagde hem niet. Ondanks eene groote, soms bloo-schuchtere
bescheidenheid, die hem een kleur kon doen krijgen als een meisje, was hij
inderdaad een stoere en sterke kerel, bekwaam rotsvast te worden in den strijd,
zoodra de storm maar werkelijk begon te worden. En woeden, deed hij, al van in 't
begin!...
Want zij waren aangrijpend, overweldigend, schrikwekkend soms, die populaire
meetings die zij nu te lande gingen houden!... Want de geestelijkheid, almachtig
heerschend over een groote meerderheid der gefanatiseerde, vlaamsche
plattelands-bevolking, had het van in 't begin van op den kansel uitgeroepen:
‘Oorlog zonder genade tegen die nieuwe, allergevaarlijkste vijanden, tegen die
valsche, afvallige christenen, tegen die laffe bondgenooten van liberalen en
socialisten, hardnekkigste vervolgers van den waren Godsdienst!’
En zoo was ieder dorp waar zij verschenen vol met opgehitste vijanden. Haast
nergens konden zij een zaal huren om er meeting te houden. Haast altijd werden zij
gedwongen in de open lucht te spreken.
In den regel kwamen zij omstreeks drie ure, met het eindigen der vesper aan. Hun
rijtuig hield vlak tegenover de kerk, midden op de dorpsplaats, stil | |
| |
en zoodra zij de dorpelingen uit de kerk zagen komen gingen zij recht op den bok of op de
omgekeerde kussens van hun rijtuig staan. De boeren kwamen aangedrenteld, spotachtig,
nieuwsgierig, blijkbaar bereid om stoornis en lawaai te verwekken. Het duurde dan ook niet
lang vóór het uitbrak. Doorgaans had Robert nauwelijks de eerste woorden van zijn
redevoering uitgesproken, of een of ander lomperd gooide hem een scheldwoord of
beleediging naar 't hoofd. En terstond barstte de heele bende schetterend los, jouwend,
gillend, dierengeluiden nabootsend, met gebalde vuisten en glinsterende woede-blikken
dringend om het rijtuig, indien Robert toch probeerde om voort te spreken. Dat was de
gewone taktiek, welke de protest-kreten van de enkele toeschouwers, die de sprekers wel
graag eens hadden willen hooren, niet in staat waren te beletten; en negen maal op de tien
zagen Robert en zijn vrienden dan op korten afstand een afzonderlijk groepje staan: meneer
de pastoor of meneer de baron omringd van enkele dorpsheeren, die zich lachend in de
handen wreven, omdat het heimelijk door hen op touw gezet obstructionnisme zoo goed
slaagde. Indien de sprekers dan hun verontwaardiging in heftige woorden poogden uit te
schreeuwen, werd het nog veel erger: een oorverdoovend gebrul versmoorde heelemaal den
klank van hun stem, en de opgehitste boeren deden 't rijtuig en de paarden schommelend
achteruitdeinzen, met de blijkbare bedoeling van het om te gooien en de meetingisten te
vertrappen. Eindelijk trad, gezagvoerend, de dorpsveldwachter op, gezonden door zijn
burgemeester; en in name der Wet, om ruststooring te voorkomen, werd de meeting
verboden.
| |
| |
Robert en zijn vrienden begrepen al spoedig dat hun propaganda op die manier tot niets zou
baten. Zij waren te zwak tegenover die jouwende benden; en hun zwakheid, door schaamte en
gewetenlooze vijanden geëxploiteerd, stelde op den duur hun veiligheid en zelfs hun leven in
gevaar. De verschillende comité's van het Verbond, werden in algemeene vergadering
bijeengeroepen, en een raad werd gehouden, waarin men het besluit nam de sprekers, die
voortaan in de dorpen zouden optreden, door een soort lijfwacht te doen vergezellen.
't Was op den tweeden Paaschdag dat de eerste, en meteen de laatste van die
gemeenschappelijke tochten plaats greep. De uitkomst er van was zóó
verschrikkelijk, dat er nooit meer van een andere dergelijke expeditie sprake was.
Onder de vrij onbehendige, wargeestige opstoking van Kappuijns en van Chattel, die
van meening waren dat men in eens een groote slag moest slaan, had de
meerderheid zich laten overhalen tot het ongelukkig plan in de dorpen een soort
uitdagende manifestatie te gaan houden, in plaats van zich kalm tevreden te stellen
met eventuëel de sprekers hulp en bijstand te verleenen. Enkele krantjes, vooral de
socialistische, hadden met veel bombast dien tocht weken te voren aangekondigd,
en wel met nadruk er op doelend, dat zij dezen keer niet bang waren voor
aanranding af rustverstoring. De klerikale agenten, aangestuwd door de pastoors,
hadden zich van hun kant niet onverhoeds laten verrassen, maar wel integendeel
heftig de gemoederen opgewonden, heftig hoog opgevoerd den instinctieven haat,
dien de achterlijke fanatieke plattelandsbewoners tegen de meer ontwikkelde,
vrijzinnige stedelingen koesterden.
| |
| |
Het uur van vertrekken was bepaald op half drie, vóór het gebouw waar een paar
maanden te voren de reusachtige meeting werd gehouden. Op den gestelden tijd
kwamen drie groote vrachtwagens, waarop men houten banken en stoelen had
geplaatst, vóór den ingang stilhouden. En in een oogwenk, vóór de chefs zelf
gelegenheid vonden om er in te stijgen, waren al de plaatsen door een joelende,
wild elkander verdringende bende, waaronder een aantal vrouwen, stormenderhand
ingenomen. Desgenêts, Chattel, enkele anderen lieten verontwaardigde
protestkreten hooren, beslist weigerend onder zulke omstandigheden mee te gaan.
Vooral Desgenêts walgde van 't idee met die gemeene vrouwen uit het volk den
tocht te ondernemen. Kappuijns, omringd en gesard door een misnoegde menigte,
die ook mee wilde, worstelde zich eindelijk vloekend los en trad autoritair-gezagvoerend in 't midden. Ondanks hun tegenstribbelen deed hij een aanzienlijk
gedeelte der manifestanten, waaronder al de vrouwen, uit de wagens stijgen, en
hield daar op straat een korte, heftige aanspraak, waarin hij er op aandrong dat de
betooging vooral een karakter van waardige, deftige kracht moest behouden. Een
kort applaus begroette zijn woorden en de overtreders gehoorzaamden, zonder nog
te durven mopperen. Dan namen ook de chefs hun plaats, en onder de juichkreten
der menigte en het gezang der ‘Marseillaise’, reden de drie zwaarbeladen wagens
ratelend over de hobbelige straatkeien weg.
Robert zat met Desgenêts, met Hebbelijnck en Chattel op den tweeden wagen, en
de wijze, waarop de tocht scheen ingericht, mishaagde zóó sterk de drie eersten,
dat zij voor Chattel, die mede-inrichter | |
| |
geweest was, de bitterste verwijten niet spaarden. Was dat nu de manier om zich sympathiek
aan de dorpelingen te vertoonen, met al die socialistische schreeuwers die niets van 't
buitenleven afwisten? Het was geen waardige betooging meer, 't leek op een gewelddadigen
inval, en men mocht leelijke dingen verwachten! Chattel, erbarmelijk vernederd, poogde zich
te verontschuldigen, zeggend dat hij gehandeld had om wel te doen, en de gansche schuld
neerkwam op Kappuijns, die zeer onbehendig-tyrannisch veel te veel van zijn eigen mannen
en te weinig van de hunne had toegelaten. Maar zulke toelichting, die gelijk stond met een
bekentenis van onmacht, of, op zijn minst genomen, van zorgeloosheid, was allerminst van
aard om die heeren met den toestand te verzoenen. En hun sterk misnoegen verergerde nog
aanzienlijk, toen zij weldra de manifestanten van den eersten en den derden wagen,
waaronder zich enkele bevonden die blijkbaar te veel gedronken hadden, luidkeels gemeene
straatliederen hoorden zingen, en vooral toen zij in den derden wagen twee vrouwen
ontwaarden, die daar toch, ondanks het streng verbod van Kappuijns, heimelijk waren
binnen-geslopen, en schandaal verwekten door hun gemeene houding en hun giegelen.
Desgenêts, woedend van ergernis, deed het feit opmerken aan Kappuijns, die met Hardan van
voren op den eersten wagen zat, en dreigde dadelijk met zijn mannen af te stijgen, indien de
vrouwen verder bleven meegaan. Ongelukkiger wijze was men reeds buiten de voorstad, en
het werd moeielijk ze daar alleen terug te zenden, reeds zooverre van hun wijk. De wagens
hielden even stil en men parlementeerde. Kappuijns, rechtstaande op den bok van den eersten
wagen, sprak | |
| |
't gepeupel van den derden wagen aan met een buitengewoon brutale heftigheid, en dreigde
om het even wie er af te gooien, die zich voortaan niet ordentelijk gedroeg. Wat de vrouwen
betrof, die zouden er af stijgen, met zachtheid of geweld, omdat zij zijn verbod hadden
getrotseerd. Wel zouden zij niet alleen worden gelaten midden in het veld, maar bij 't eerste
dorp, waar een spoorwegstation was, zouden ze neergezet worden, om daar een trein naar de
stad af te wachten.
Dat vinnig standje maakte indruk. De schreeuwers hielden zich voorloopig stil, en verder
ratelden de wagens over den hobbeligen steenweg, die zich lijnrecht, tusschen een dubbele rij
populieren, door de heerlijke velden van vruchtbaarheid uitstrekte, waar de vroege lente reeds
het eerste groen en de eerste bloezems deed ontkiemen.
Reeds vertoonde zich in 't verschiet, als een oase van roode daken en donkere boomenkruinen
over de licht-golvende vlakte der akkers, 't dorpje Baevel, eerste étape van hun lange rondreis.
Tot nog toe had niets, daar waar de manifestanten voorbij reden, eenige opgewondenheid of
gisting onder de bevolking verraden. De zeldzame dorpelingen, die zij, eenmaal buiten de
voorstad, langs den weg ontmoetten, of zij die het ratelend gedruisch der wagens op de
dorpels hunner eenzame woninkjes buitenlokte, hadden niets gedaan dan in stomme
verbazing den stoet aangegaapt; en eerst dan als zij reeds een heel eind ver waren, hoorden de
manifestanten soms een dreigend scheldwoord of een schimplach. Maar niet zoodra kwamen
zij, aan een bruske kromming van den weg, tusschen de eerste huizen van het dorp, of zij
konden zich ten volle rekenschap geven dat zij | |
| |
er verwacht werden en dat het onthaal niet malsch zou zijn.
Het waren, van huis tot huis, gesticuleerende, jouwende, schimpende mannen,
vrouwen en kinderen, die meest allen op den voorbijtocht der wagens hun
wachtplaats voor de deur verlieten en wild-schreeuwend met den stoet meeholden.
In minder dan vijf minuten waren de manifestanten vóór en achter door zóó'n
krioelende menigte ingesloten, dat de koetsiers hun paarden stapvoets moesten
laten gaan, op gevaar af anders menschen te verpletteren. Toen zij eindelijk op de
dorpsplaats kwamen, vóór de kerk, waar het bont en zwart wemelde van de
menigte, barstte het los in één reusachtig overweldigend hoongejouw; en uit een
herberg zagen zij een muziekkorps komen, met ontplooide banier en roffelende
trom, als om hun een spotserenade te geven.
Midden op de plaats hadden de wagens stilgehouden, en dadelijk, met een vlug
wipje, was Kappuijns op den bok van den eersten wagen gesprongen. Doodkalm-glimlachend als altijd, sinds jaren gestaald tegen de woelige herrie der vijandig-gestemde volksvergaderingen, waar hij met een sceptisch minachtenden
heerschers-blik op neerlag, wachtte hij geduldig dat er een betrekkelijke stilte kwam.
Toen nam zijn bleek dwepersgezicht eensklaps zijn ernstige, strenge gelegenheids-uitdrukking; en langzaam en duidelijk klonk zijn heldere stentor-stem over de wijde
menigte. Maar hij had nog geen twintig woorden uitgesproken, of plotseling sloeg de
muziek-directeur, die met zijn bende op korten afstand stond, een maat en
oorverdoovend bulderden de instrumenten los in een bekende militaire marsch, die
de krach- | |
| |
tige stem van den tribuun volkomen onder haar geschetter smoorde.
Steeds kalm-glimlachend, als was hij heelemaal niet onverhoeds verrast, had
Kappuijns zijn redevoering dadelijk gestaakt; en zijn blik bleef leuk-minachtend-spottend over de woeste, fanatieke bende, die nu weer luidkeels aan 't schreeuwen
en aan 't jouwen was, met tergend schimp-gelach en obsceene gebaren naar de
twee vrouwen in 't achterste rijtuig. De muziek, trouwens, zweeg haast zoo spoedig
als Kappuijns zelf, en deze nam het kluchtig op, bravo roepend en klappend met de
handen, als in dolle pret. Toen zag hij, over de deinende-hoofden heen, om den
hoek der herberg waaruit de muziek gekomen was, een reeds bejaarden,
welgekleeden heer staan, die zich de handen wreef en kronkelde van 't lachen,
omringd door een viertal grovere dorpsheeren met blakende gezichten, die hem
slaafsch naäapten. Hij begreep dadelijk dat die de uitvinder en de opstoker van het
obstructionistisch standje was; en, een oogenblik betrekkelijke stilte te baat nemend,
riep hij, uit al zijn kracht, tot de vlak onder hem woelende kinkels, terwijl hij zijn
rechterhand naar den hoek der herberg uitstak:
- Zeg ne, kier, jongens, es da meschien, uldere kastielhiere?
- Joa 't!... goat 't ou an? brulden twintig kelen te gelijk.
- Hawel, zegt 'em van mein poart dat 'n virken es! schreeuwde Kappuijns
eensklaps als woedend, met uitpuilende oogen.
't Was als een loeiende orkaan van kreten en verwenschingen. Het schel gegil van
kinderen en vrouwen deed het lawaai nog scherper door de ooren | |
| |
snijden, en de muzikanten, denkend dat de spreker zijn redevoering hervatte, begonnen ook,
opnieuw oorverdoovend te schetteren, terwijl, boven, alles uit, reusachtig-dreigend nu uit de
compacte menigte de kreet weergalmde:
- Wig!... wig mee da smeirig gespuis! Wig mee de socialisten!
- Christus zelf was de gruutste socialist die oeit op de weireld bestoan hêt! bulderde
Kappuijns zoo hard als hij kon, zijn beide handen als een trechter om den mond.
- Hoeë!... hoeë! hoeë! jouwden de wild opgewonden kinkels. Kappuijns zag er twee,
uit al hun macht en met blakend-opgezwollen wangen en uitpuilende oogen blazend
in koehorens, als kannibalen die hun stamgenooten ten oorlog oproepen.
- As Christus weer op de weireld moest komen!... wilde hij verder schreeuwen, maar
't kon niet meer: een zóó overweldigende uitbarsting van muziekgeschetter, van
horengeschal, van kreten en gejouw brak los, dat de paarden er verschrikt van
achteruitdeinsden, terwijl Kappuijns zelf, het evenwicht verliezend, onder wild-schaterlachen van 't gepeupel van den bok neerstruikelde.
In de wagens waren al de manifestanten opgestaan, enkele bevend van schrik, de
meesten bleek van woede, met glinsterende oogen en gebalde vuisten scheldend
op de jouwende, schreeuwende kinkels, die zich al nader en nader om de paarden
verdrongen. Desgenêts, rillend van angst en wanhopig over de nare wending die de
toestand begon te nemen, sprong op zijn beurt op den bok en poogde enkele
woorden van kalme rede te doen hooren. Maar, ofschoon beter bekend onder de
boeren, en er geëer- | |
| |
biedigd om zijn groot vermogen, toch had zijn poging nu geen beteren uitslag dan die van
Kappuijns. De opgehitste foule viel hem ook dadelijk met loeiend horengeblaas en jouwende
hoeë! hoeë's! in de rede, terwijl de schetter-tonen der muziek, die nu een polka speelde,
weldra heelemaal den klank zijner stem overheerschten.
En op hetzelfde oogenblik greep een incident plaats, dat plotseling het avontuur in 't tragische
deed overslaan.
Een der manifestanten, een grappenmaker, ondanks het akelige van den toestand door het
deuntje der muziek tot vroolijkheid gestemd, sprong eensklaps lachend uit den wagen, greep
met geweld een deerne vast, omhelsde haar ondanks haar gillen en haar tegenstand, en deed
haar met hem ronddraaien en springen, wild opgewonden schreeuwend:
- Hawel! as we nie 'n meugen, spreken, zillen we dansen!
't Was als 't signaal der onvermijdelijke botsing. De muziek hield plotseling op met
spelen, en de kerel door dertig handen tegelijk van de onzinnig-huilende meid
weggerukt, werd half doodgeslagen, onder de trappelende hoeven der van schrik
snuivende paarden ten gronde gesmakt. Te gelijkertijd kwamen honderden boeren
met vernielingskreten op de wagens aangestormd, waar de manifestanten
oogenblikkelijk als onder een wolk van gezwaaide knotsen en gegooide baksteenen
verdwenen.
Er klonk een woeste schreeuw: Vooruit!... en de paarden, door de half blind
geslagen koetsiers met razernij gezweept, stoven. Zij holden, wild blazend, met de
ratelende wagens door de in elkaar gepakte, jouwende, meehollende menigte; zij
stormden recht | |
| |
vóór zich uit, door een lange, smalle straat, en de eerste wagen kwam donderend vóór de brug
van het kanaal, dat het dorp in tweeën scheidt, terecht. Maar verder raakte hij ook niet. In hun
hollende vaart vlogen de paarden aan tegen een paal, en de wagen, heftig scheef geschokt,
bleef er met een der achterwielen tegen aan staan. Vóór hij even achteruit kon deinzen
stonden de paarden van den tweeden wagen reeds snuivend-steigerend tegen de achterplank
van den eerste aan, en die van den derde tegen de achterplank van den tweede. Meteen
kwamen de schreeuwende benden op het pleintje tusschen het eind der straat en de brug
aanzetten, en voor de tweede maal begon het, druk als hagel, knotsen en steenen te regenen.
Lijkbleek, met een bloedende wang en oogen zwart van woede, sprong Kappuijns weer op
den bok van 't eerste rijtuig, een revolver in de hand.
- Durft er nog ienen sloan!... durft er goddome nog ienen sloan! schreeuwde hij uit al zijn
macht, den revolver gepointeerd.
Zijn dreigend gebaar sloeg even de menigte weer achteruit, en in instinctmatig wankelen van
schrik, was er een kwart seconde doodsche stilte.
- Durft er nog ienen hand... of vinger... maar vooraleer Kappuijns de helft van zijn woorden
uitgesproken had, werd de klank zijner stem onder een overweldigend gebrul gesmoord, en,
in een blinde furie, als van dolle wilde beesten, stormden de boeren, onder het bonzen van de
knotsen, onder het ploffen van de steenen, onder het kraken der revolverschoten en het gillen
der gekwetsten op de wagens los | |
| |
Nooit kon Robert zich naderhand met eenige juistheid herinneren hoelang die schrikkelijke
scène wel duurde, en hoe of er een eind aan kwam. Het bleef steeds door zijn geest dwarrelen
als de vizioenen eener nachtmerrie, als pijl-snelle tafereelen van helsche barbaarschheid,
midden in een loeienden orkaan van oorverscheurend schreeuwen, huilen, knallen, ploffen.
Elk oogenblik, zwaar getroffen door knots- of steenslagen, voelde hij versch, lauw bloed over
zijn handen, over zijn voorhoofd, in zijn oogen, in zijn mond vloeien; elk oogenblik, zelf
slaande uit al zijn macht, met een uit den wagen losgerukte ijzeren roede die droop van 't
bloed, slaakte hij schorre, rauwe klanken van woede en uiterste zelfverdediging. En
voortdurend ook flitste 't gevecht der anderen als in roode weerlichten van wreedheid en
vernieling voor hem op. Hij zag een man, vlak naast hem, met een afschuwelijke
gezichtsvertrekking van walg en razernij, een bloedende lap vleesch, een stuk afgebeten oor,
wegspuwen. Hij zag er een ander, een dikken rosharige, met een blauwen kiel aan, onder een
revolverschot, dat hem vlak in 't gezicht scheen te treffen, eensklaps zijn mond wijd openen,
als slikte hij den kogel in, en daarop plotseling ten gronde achterover storten, de wangen
paarsch, de vuisten krampachtig gesloten. Hij zag er een derde, een die een zwart jasje droeg
met wegwaaiende slippen, als een bal in de hoogte over de borstwering der brug gegooid, en 't
oogenblik daarna ondanks en door 't verschrikkelijk lawaai van kreten en revolverschoten
heen, hoorde hij hem in het opspattend water van 't kanaal neerploffen.
En plotseling was er een dreunend gekraak, terwijl de wagens (niemand begreep hoe) met een
schom- | |
| |
melenden schok eensklaps uit de klem geraakt, in donderend galop over de daverende brug
wegholden. Het razend geschreeuw hield plotseling op, de wagens stormden door een korte
straat, kwamen in 't open veld, holden door tot aan een dennenbosch, waar de weg door
kruiste. Daar hielden zij stil, en als gekken sprongen allen naar beneden.
Er waren geen dooden onder de slachtoffers, maar ook haast geen enkel die niet
min of meer gewond was. Enkelen, die het vrij ernstig waren, liepen krampachtig-jammerend tusschen de sparren in elkaar gekrompen. En, wat hen allen deed ijzen
was te constateeren dat er nu verschillende hunner, waaronder een der vrouwen,
ontbraken. Wat was er van geworden? Waren ze gevlucht of doodgeslagen?
Kappuijns, huilend van smart en woede, gekwetst aan 't hoofd en aan den
linkerschouder, wilde met geweld terug om te weten wat er van was, en desnoods
de kameraden te verlossen. Maar Desgenêts, verwilderd van schrik, den baard
gedeeltelijk uitgerukt en de kleederen aan flarden, zette 't op een vluchten. Robert
en Chattel, ofschoon zelven gewond en met moeite in staat om te loopen, hadden
met hem te vechten om hem bij te houden. Niemand, trouwens, wilde naar het
akelig dorp terug. Al wie zich nog voort kon sleepen ging bevend zijn wonden in de
naaste sloot wasschen. Gelukkig was er een leerling-apotheker onder de
manifestanten. Die wist min of meer de ergste kwetsuren te verbinden, en langzaam
reed de lamentabele stoet met een grooten omweg naar de stad terug.
De avond was gevallen toen zij weer voor het | |
| |
gebouw der meeting stilhielden. Het akelig avontuur was er reeds bekend, en midden een
angstig-opgewonden groep stonden dokters wachtend vóór den ingang, bereid de gekwetsten
hun hulp te verleenen. Enkele zwaar-gewonden werden naar binnen gedragen. Huilend
snelden mannen, vrouwen, kinderen dezen te gemoet, die zij haast niet meer levend hoopten
weer te zien.
Angstig vroeg Kappuijns naar de ontbrekenden. Allen waren terug, behalve twee: de man, een
kleermaker, - die, door zijn onzinnig willen-dansen met de boeren-meid, de grootste schuld
had aan het akelig gebeurde, en de vrouw waarvan men, tijdens het oponthoud in 't
dennenboschje, de verdwijning had geconstateerd. Een der manifestanten beweerde dat zij
met geweld door drie boeren uit den wagen was gerukt en met hen meegesleurd.
Eerst den volgenden ochtend werd het schrikkelijk lot van die beiden bekend. De man was
dezelfde dien Robert over de borstwering der brug had zien gooien en in 't kanaal had hooren
neerploffen. Hij was verdronken. De vrouw, laat in den nacht zieltogend in een bosch
gevonden, was er ter dood verkracht geweest door heele benden boeren-boeven na elkaar.
Nooit kon men met eenige nauwkeurigheid te weten krijgen hoeveel en welke slachtoffers het
gevecht onder de boeren zelven had gemaakt. Meer dan een moest zwaar gewond zijn
geweest door de revolvers waarmee enkele manifestanten zich uit voorzorg gewapend
hadden; maar uit vrees voor wettelijke vervolgingen hielden zij zich schuil, en er was weinig
kans dat zij ter plaats door iemand verklikt zouden worden. Trouwens de kasteelheer,
burgemeester van 't dorp en geheime opstoker van 't gebeurde, deed | |
| |
al zijn best om 't zaakje in den doofpot te stoppen, daarin geholpen door invloedrijke politieke
personages, die niets beters verlangden. Het rechterlijk onderzoek, in name der publieke
opinie dringend door de anti-regeeringsgezinde couranten geëischt, bracht in 't geheel niets
geen licht aan den dag. Het bleek even onmogelijk de verkrachters der vrouw als de
moordenaars van den in 't kanaal gegooiden kleermaker te ontdekken.
Na een paar weken was de nare gebeurtenis al nietveel anders dan een bijna vergeten incident
van den kiesstrijd. |
|