Het werd een teer en zacht verlangen, een innige, vurige hoop, die in de vergetelheid van al het tegenwoordige, haar verleden met haar toekomst weer vereenigde. - Het werd een troost, een vast geloof, een sterke zekerheid; het was iets dat zij ieder oogenblik te gemoet ging, dat elken dag steeds dichterbij in haar bereik kwam;.... 't was iets.... dat zij weldra bereiken zou.
Zij wachtte en verlangde,.... uren en uren lang zat zij er soms, starend in haar eenzaamheid, over te peinzen, te mijmeren. Zij zag hen, zij hoorde hen, een brooze wand hield haar nog maar gescheiden van het ideale oord waar zij nu beiden en samen, jeugdig en schoon, gelijk in 't nieuwe leven en gelijk in heerlijkheid op haar zaten te wachten en waar haar plaats tusschen hen bewaard bleef.
In sereene zaligheid voelde ze 't komen;.... haar wezen was van deze aarde haast niet meer. Nog één stapje, nog één oogenblikje wachtens.... en zij was er....
Zij kwam er, zij was er eindelijk, op een stillen, rijken, gouden najaarsmiddag. De aarde was als een paleis van ongestoorde weelde, als een voorhal van het paradijs, voor 't laatste afscheid. Alles was zoo stil, zoo heilig-glanzend zacht en stil. - Zij lag te bed, met open ramen in die rijke heerlijkheid, als om in eens ver-weg te kunnen zweven naar het goddelijk, onbekende oord, waar zij sereen-gelukkig op haar wachtten. Haar kinderen en kleinkinderen stonden om haar heen, doch niemand weende. Zij zagen het geluk van de verlossing op haar kalm gelaat.