voorraad van den vorigen zomer af. Halve dagen hoorde men rustig zijn zwingelrad gonzen in het houten afdakje naast 't wagenhok; en wanneer hij er op schoft-en-maal-tijd uitkwam, verscheen hij van onder tot boven grijsgeel bepluisd en bestoven, zijn klein gezicht leuk-glimlachend, als van een oolijk kabouter-sneeuwventje, onder de fulpige laag van donsjes en watjes, die als een vermommings-pruik zijn haar en baard en wenkbrauwen bedekten. En zij hadden een verteederd genoegen met het lieve veulentje dat zoo parmantig opgroeide en reeds, in levenslustige dartelsprongen, om de merrie heen wipte en huppelde. De oude Dons kwam er naar kijken en schudde lachend het hoofd, grappig gillend dat dat dolle ding hem honderd en twintig frank uit den zak gestolen had met enkele maanden te laat op de wereld te komen.
Dat alles was geluk en voorspoed. Wat Rozeke echter minder beviel was, sinds enkele dagen, de zonderlinge doenwijze van 't Geluw Meuleken. Zij zag er betrokken en bekommerd uit en herhaaldelijk, als Rozeke haar niet in 't oog hield, sloop zij ergens weg in schuur of stal. Rozeke begreep wel dat zij Smul naliep en zij trachtte 't te dwarsboomen zonder evenwel openlijk en flink te durven optreden, bang als ze was dat, èn Smul, en 't Geluw Meuleken haar plotseling in den steek konden laten terwijl zij niet weten zou door wie hen op dat oogenblik te vervangen; want - en dit beschouwde zij, in de gegeven omstandigheden, wèl als ongeluk en tegenspoed: tot haar schrik had ze ontdekt dat ze voor de derde maal zwanger was! - Alfons