dan weer minder goed, maar toch in het geheel met tragen, stagen achteruitgang. Wat dokter Van Boeckel ook al troostte en welke middelen hij ook voorschreef, genezen deed hij juffer Toria niet.
Voor wie dagelijks met de oude kwezel leefde was 't niet zoo opvallend, maar wie haar slechts af en toe zag, schrok van de verandering. 't Was als een boom of een plant, die langzaam uitdroogt en doodgaat. Alles aan haar scheen te verschrompelen en te vervallen: haar knokkelige handen werden als gerimpeld perkament, haar geel gezicht scheen te versmallen en te verkleinen, haar hoofd zonk, als te zwaar geworden, voorover op de borst, door de trekkende pezen van den ontvleesden hals, als met strakgespannen touwen vastgehouden.
De eetlust was weg en kon, zelfs door de fijnste schoteltjes van Aamlie, niet meer worden opgewekt. De stem had een schorhollen, doffen klank gekregen, de pijnen werden knagend en bestendig, en de groote mond met dikke, blauwachtige lippen, hing, als in benauwend hijgen, voortdurend half open. Alleen de oogen, de groote, stuursche, kwade, zwarte oogen, hadden nog niets van hun somber vuur verloren en schenen van de heldergebleven kracht harer geestvermogens te getuigen.