Sittigon
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Door de mand.Meneer Bosch kwam voor de laatste maal uit zijn donkere kamer. Hij had een foto in de hand... ‘Herken je die man?’ vroeg hij aan Harry. ‘Dat is... eh... Brokkosani!’ riep Harry uit. ‘Dus Brokkosani is de schuldige!’ Op de foto stond een bosneger in gebukte houding, alsof hij iets zocht. ‘Die is prachtig gelukt, meneer Bosch!’ riep Harry enthousiast uit. ‘Zal ik meneer Kieveld gaan roepen, die zit nog achter uw gouden horloge aan!’ ‘Nee, nog niet, Harry. Er is me nog iets niet duidelijk!’ was het antwoord. ‘Maar Brokkosani staat toch duidelijk op die foto?’ ‘Dat wel, maar dat is nog geen bewijs dat hij die sittigon gezet heeft. Als hij zegt dat hij 't niet gedaan heeft, dan heb je aan deze foto weinig. Nee, wacht maar, Harry. We zijn er nog niet helemaal. Geduld!’ Josua was in slaap gesukkeld. In de hoek van het kamp zat hij op de grond met z'n hoofd op een stapel papieren. Harry liep weer naar het arbeiderskamp, waar meneer Kieveld tot over zijn oren in de moeilijkheden zat. Een menigte arbeiders, die in de omgeving van het kamp werkten, waren gewaarschuwd dat de politieman hun kampen overhoop haalde en waren vlug teruggekomen. In het midden van een grote kring woedende arbeiders stond de politieman, die al zijn redenaarstalent nodig had om te voorkomen dat ze hem in de rivier zouden gooien. ‘Meneer Bosch is z'n gouden horloge kwijt en het is mijn dure plicht de dader op te sporen!’ riep hij uit. ‘Als u in onze kampen wilt rondneuzen, moet u dat doen als | |
[pagina 120]
| |
wij er bij zijn. Als wij er niet zijn heeft u niks in onze hutten te maken!’ schreeuwde een van de mannen. De kring rond meneer Kieveld werd kleiner en kleiner. ‘U moet niet denken dat u met die mooie pet op maar alles doen kunt!’ riep een ander. ‘Snertvent!’ riep een derde. ‘Jongens oppakken, dat durf je! We hebben allemaal over die sittigon gehoord. Je bent een eigenwijze kerel!’ werd er geroepen. ‘Voor je in de kampen zoekt, moet je ons eerst vragen of we iets van het horloge afweten!’ riep weer een ander. ‘Je bent een brutale vent!’ ‘We zullen in de stad een klacht indienen! Dáár wordt je niet voor betaald!’ ‘Winti waai, lanti paai!’Ga naar voetnoot1) riep een grappemaker. ‘Gooi hem in 't water!’ klonk een stem. ‘Ja, de rivier in met masra skotoeGa naar voetnoot2)!’ riepen verschillende stemmen door elkaar. ‘Pas op! Wie me aanraakt is strafbaar!’ riep de politieman, wie het zweet op het voorhoofd stond. ‘Wat is dat hier voor een herrie?’ klonk plotseling de stem van meneer Bosch. ‘Deze vent doorzoekt onze kampen, zonder dat wij daar wat van weten, meneer Bosch!’ riep Hendrik. ‘Meneer Kieveld, bedoel je?’ Meneer Bosch had moeite zijn lachen te houden, maar hij vervolgde ernstig: ‘Ik heb meneer Kieveld gevraagd om eens rond te kijken!’ ‘Ik moet nu weg, meneer Bosch!’ zei de politieman verlicht, blij dat meneer Bosch was komen opdagen. Deze dacht snel na, hij moest zien dat hij Kieveld nog een half uurtje aan de lijn kon houden, dan kwamen de bosnegers uit het bos terug. ‘Kom nog even een borrel drinken in m'n kamp, meneer | |
[pagina 121]
| |
Kieveld!’ nodigde hij de politieman uit. ‘U kunt niet zonder een borreltje weggaan!’ Tegen zóveel vriendelijkheid was meneer Kieveld niet opgewassen. ‘Nou, graag ééntje dan, meneer Bosch!’ was het antwoord. ‘U weet, een dienaar van de wet mag tijdens de uitoefening van zijn beroep niets drinken, dat wil zeggen geen alcohol.’ De politieman volgde meneer Bosch naar diens kamp. ‘Uw horloge heb ik nog niet terug, maar maakt u zich daar geen zorgen over. Meneer Kieveld heeft de zaak in handen! Proost, meneer Bosch!’ en hij hield zijn glaasje op. ‘Proost!’ klonk het opgewekte antwoord. Vlug dronk meneer Kieveld het glaasje leeg. ‘Ik moet er nu werkelijk gauw vandoor. Vooruit Josua. Jij gaat weer mee terug!’ Josua stond op. Meneer Bosch had hem al verteld dat de boot van de politieman niet te vinden zou zijn! ‘U hoort nog verder van me, meneer Bosch!’ zei de beambte. ‘Dat denk ik ook wel!’ was het antwoord en meneer Bosch gaf Josua een knipoogje. ‘Goedenavond!’ zei meneer Bosch, terwijl hij mee naar buiten liep. ‘Tot straks,’ mompelde hij er achteraan. Toen meneer Kieveld met zijn arrestant verdwenen was, stapte hij weer naar binnen. ‘Nu moeten die bosnegers toch gauw terugkomen, anders krijg ik wérkelijk moeilijkheden met Kieveld!’ zei hij tegen Harry. ‘Hij weet toch niet dat Johannes er met die boot vandoor is?’ ‘Nee, maar hij zal nu toch wel argwanend worden!’ Meneer Bosch keek op zijn horloge. ‘Over een kwartier zal Kieveld wel weer terug zijn. Dàn zal je wat horen! Ik ga kijken of de bosnegers al terug komen. Ik moet er twee hier hebben, vóór Kieveld terugkomt!’ | |
[pagina 122]
| |
‘Twee?’ vroeg Harry verwonderd, maar meneer Bosch was al weg. ‘Twee bosnegers!’ had meneer Bosch gezegd. Wat zou hij gaan doen? Brokkosani stond op die foto, dus die zou toch wel één van die twee zijn. Zou het hem lukken Josua uit de handen van die politieman te krijgen? Veel tijd tot nadenken kreeg hij niet, want daar verscheen meneer Bosch alweer. Voor hem uit liepen twee bosnegers! Wie waren het? De eerste die binnenkwam was Brokkosani, ja, Harry had het wel gedacht. Daarachter volgde... Apatoe, de bosnegervoorman. Zou die er óók meer van weten? Meneer Bosch had hem er zeker bijgehaald, omdat hij de voorman van de bosnegers was. Meneer Bosch deed erg vriendelijk tegen de beide mannen en bood ze ieder een sigaret aan. Verlegen om zich heen kijkend stonden ze in een hoek van de kamer. ‘Jullie moeten even wachten!’ zei meneer Bosch. ‘Meneer Kieveld wilde jullie even iets vragen!’ De mannen lachten eens en rookten rustig hun sigaretje op. Buiten klonk er plotseling een woedend geschreeuw. ‘Daar hebben ze m'n boot losgemaakt! Die schurken! Meneer Bosch!! Meneer Bosch! Ze hebben...’ Toen hij binnen stapte en de bosnegers zag staan hield hij even zijn mond. ‘Gaat u zitten, meneer Kieveld. Ik zit juist op u te wachten!’ ‘Dus u heeft m'n boot...?’ ‘Gaat u eerst eens zitten,’ zei meneer Bosch vriendelijk. ‘Wat een toestand, wat een toestand! Je stelt een uitgebreid onderzoek in naar het gouden horloge van iemand en tegelijkertijd laat die man je boot wegdrijven! Wat heeft dat alles te betekenen? Ik eis onmiddellijk opheldering!’ ‘Als u klaar bent, zal ik u die opheldering geven, meneer Kieveld!’ ‘Het zal tijd worden. 't Is hier op Sabaroe een rare boel. Ik geloof dat ik hier niemand kan vertrouwen. Helemaal niemand.’ | |
[pagina 123]
| |
Josua was ondertussen ook weer binnengekomen. Verwonderd keek hij om zich heen. Wat had dit alles te betekenen? Wat voerde meneer Bosch in zijn schild? ‘En wat moeten die twee bosnegers hier?’ riep meneer Kieveld. ‘Het gaat hier nog even om die zaak van de sittigon!’ ‘Dáár spreek ik niet meer over! De rechter moet dat maar uitmaken! Ik heb er schoon genoeg van. Die bosnegers hebben er niets mee te maken. Dáár zit de schuldige!’ en hij wees naar Josua. ‘Nu is toch wel de tijd aangebroken dat u uw verstand moet gebruiken, meneer Kieveld!’ zei meneer Bosch ernstig. ‘Wat zegt u daar? Wilt u mij...?’ ‘Ik wil u waarschuwen! Ik kan u een verklaring geven voor die sittigon-geschiedenis, als u tenminste wilt luisteren. Zo niet, dan zal ik genoodzaakt zijn een ernstige klacht tegen u in te dienen. En... als meneer Bosch een klacht indient, dan zit die wel goed in elkaar!!’ liet hij er nog waarschuwend op volgen. De politieman keek meneer Bosch even verbaasd aan. Toen zei hij. ‘Als u zo'n goede verklaring heeft, waarom komt u er dan nu pas mee?’ ‘Omdat ik denk dat ik nú weet hoe een en ander zich heeft afgespeeld!’ ‘Nou, kom op met uw verklaring. U zult een hele hoop te verklaren hebben, als u wilt aantonen dat dit jong onschuldig is!’ ‘Als u nu uw mond even dicht houdt, kan ik beginnen!’ zei meneer Bosch, die zich boos maakte. Meneer Kieveld antwoordde niet, maar keek van Josua naar de bosnegers en van de bosnegers naar Josua. Het zou wel een mooie verklaring zijn. Eén hoop leugens natuurlijk. Een láátste poging om Josua te redden! Dàt was het! ‘Zoals u weet had Josua een geweer meegebracht naar Sabaroe!’ begon meneer Bosch. | |
[pagina 124]
| |
‘Ja, dat weet ik zeker. Dat geweer heb ík nu!’ was het nijdige antwoord van de politieman. ‘Goed zo. Op de dag dat we hout gingen meten, waren deze twee bosnegers, Apatoe en Brokkosani, bij ons. U herinnert u ongetwijfeld wel hoe de bosnegers op 't dierenpad bleven staan. Er waren tapirsporen te zien en dàt was iets voor die bosnegers. Brokkosani had geen geweer, hij had van te voren al gebedeld om 't geweer van Josua! De voorman van de groep bosnegers, Apatoe, heeft er wèl een, maar kort geleden is het gebroken. Het staat tenminste gebroken in z'n hut. Beiden zouden dus, als ze wilden jagen, een geweer moeten lenen. Als ze een sittigon wilden zetten, hadden ze nog andere redenen om het geweer van een ander te nemen. Namelijk, de aandacht van zich af te leiden, mócht de geweerval ontdekt worden.’ ‘Allemaal geklets! Dat bewijst toch niets!’ viel de politieman hem in de reden. ‘Nee, nóg niet. Geduld! Eén van deze twee mannen heeft in de nacht het geweer van Josua weggenomen uit mijn kamp en op het kruispunt van de dierenpaden heeft hij de sittigon opgesteld. Wat er de volgende dag gebeurd is weten we allemaal. Toen de dader naar z'n val kwam kijken, trof hij daar de jongens aan en toen is hij er snel vandoor gegaan! De volgende dag aten alle bosnegers hier in 't kamp pakiravlees en dat gaf me ook wel te denken. Harry en ik zijn weer naar 't kruispunt teruggegaan en zagen dat er grote stukken van het varken waren af gesneden. Er waren echter geen mensensporen te zien. Wel waren er veel poemasporen rond het varken! Indien een poema van het varken gegeten had, zouden er in de omgeving beenderen moeten liggen. Die lagen er niet. ‘Toch kan 't daarom wel een poema geweest zijn,’ bracht de politieman in het midden. ‘Natuurlijk, hoewel een poema geen dood vlees eet! Dat moest dan wel een erg hongerige poema geweest zijn! Maar ik | |
[pagina 125]
| |
heb toen een cameraval opgesteld, tegenover het bosje, waarin de sittigon gestaan had, terwijl een draad van de camera naar 't bosje liep. Als iemand in dat bosje zou gaan, moest hij de draad raken en de camera zou dan klikken! Daarna heb ik Apatoe verteld dat de bosnegers zich niet ongerust hoefden te maken, omdat ik ‘iets’ in het bosje had gevonden, dat de dader daar had verloren!’ ‘Wat was dat?’ vroeg meneer Kieveld. ‘Niets, maar ik maakte hem alleen maar bang. Ik vertelde hem dat ik dat voorwerp daar had laten liggen, zodat de beambte van de bospolitie het zèlf ook zou kunnen zien. Ik rekende erop dat de dader zo gauw mogelijk erheen zou gaan, om het verloren voorwerp weg te halen. Op het ogenblik dat hij 't bosje in ging, zou hij zichzelf fotograferen!’ Meneer Bosch haalde nu de foto uit zijn zak. De beide bosnegers werden wat onrustig. Hij liet de foto even aan meneer Kieveld zien en vervolgens aan Brokkosani. ‘Jij bent de dader, Brokkosani! Kijk, jíj staat op de foto. Jij bent gauw gaan kijken wat je in het bosje verloren had!’ De bosneger keek even zijn metgezel aan. Hij scheen beduusd, toen sprong hij naar voren en wees op Apatoe. ‘Apatoe heeft het gedaan, meneer. Apatoe! Híj heeft mij gestuurd om in het bosje te zoeken. Híj heeft die sittigon gezet. Hij heeft het geweer van die jongen weggenomen!’ Meneer Kieveld was opgestaan. Op gewichtige toon zei hij: ‘Sta niet te liegen, man. Jij bent de dader. Kijk, jij staat op die foto. Foto's liegen niet!!’ ‘Een ogenblikje, meneer Kieveld!’ kwam meneer Bosch tussen beiden. ‘We zijn er nog niet. Begaat u nu niet nòg een domheid! Het is inderdaad Apatoe. Ik geloof niet dat Brokkosani liegt.’ Uit zijn zak haalde hij daarop een groen touwtje. ‘Kijk, meneer Kieveld. Precies zo'n touwtje zat er aan de trekker van die sittigon, nietwaar?’ ‘Inderdaad!’ was het korte antwoord. | |
[pagina 126]
| |
‘Dit stukje touw heb ik gevonden in de hut van... Apatoe.’ Uit zijn andere zak haalde hij een ander voorwerp. ‘Wat die poemasporen betreft. Hij heeft ons, nadat ik gevraagd had waar ze dat varkensvlees vandaan hadden, om de tuin willen leiden door met deze poot poemasporen na te bootsen. Alle vóétsporen had hij uitgewist!’ Meneer Bosch overhandigde de politieman nu een gedroogde en opgevulde poemapoot. ‘Deze jachttrofee heb ik gevonden in... de hut van Apatoe!’ Toen Apatoe de poemapoot zag, viel hij door de mand. Hij viel op zijn knieën en smeekte meneer Bosch om genade! | |
[pagina 127]
| |
‘Je moet niet bij mij zijn, vriend. Je moet bij die meneer zijn,’ en hij wees op de politieman. ‘Wel, meneer Kieveld, wat zegt u ervan!?’ ‘De man heeft bekend, dus ik zal hèm meenemen!’ was het enige antwoord. ‘Ik had al zo'n vermoeden dat die Apatoe er meer van af wist!’ ‘Dat zal wel!’ kwam Josua plotseling. Woedend keek meneer Kieveld in zijn richting, maar hij zei niets. ‘Kom, Apatoe. Je bent gearresteerd. Maar... eh... m'n boot!’ zei hij aarzelend. Meneer Bosch had Johannes al zien lopen. ‘Uw boot ligt hier beneden aan de steiger op u te wachten, meneer Kieveld!’ ‘Eh... die foto, die poemapoot en dat touwtje zal ik meenemen als bewijsmateriaal.’ ‘Toch niet. Die dingen houd ik als aandenken! Ik ben maar blij dat we hier zo'n goede politieman hebben, meneer Kieveld. Dat geeft ons allemaal zo'n rustig gevoel!’ ‘Als u me nodig heeft, laat u me maar gerust roepen, hoor!’ zei deze. ‘Daar word ik voor betaald!’ ‘Dag meneer Kieveld. Tot ziens!’ zei meneer Bosch lachend. ‘Goedenavond! O ja, wat uw gouden horloge betreft, ik vermoed dat ik het al op het spoor ben.’ ‘Mooi zo! Ik heb 't zelf al gevonden. Ik had het aan m'n pols. Dank u wel, hoor.’ ‘U had het aan uw pols? Maar... ha ha, goede mop! Volgende keer beter kijken, meneer Bosch!’ ‘Pas op, meneer Kieveld, anders drijft uw boot weer weg!’ riep Josua hatelijk. Lachend keek meneer Bosch de politieman met zijn arrestant na. ‘Jij met je geweer!’ zei Harry. ‘M'n geweer heeft me in grote moeilijkheden gebracht!’ bekende Josua. | |
[pagina 128]
| |
‘Mijn camera heeft je er weer uitgehaald!’ merkte Harry droogjes op. ‘Nu weten jullie tenminste, dat het zetten van een sittigon streng verboden is!’ besloot meneer Bosch.
Enkele dagen later stoomde een sleepboot de rivier af. Het was een stikdonkere nacht. Achter de boot dreef een groot houtvlot, waarop een paar walmende oliepitjes brandden. Op het achterdek stonden twee jongens. ‘Dat flauwe lichtje daar vooruit is Wayambo moffo!’ zei de stuurman. ‘We schieten alweer op. Er staat een flinke stroom!’ ‘We hebben geen haast,’ zei Harry. ‘Mòrgen is de laatste dag van m'n vakantie. 't Was toch fijn op Sabaroe, hè Josua?’ Josua antwoordde niet. Peinzend keek hij naar het flauwe lichtpuntje recht vooruit... |
|