jongen sprong op de grond, onmiddellijk gevolgd door twee blanke mannen, waarvan een de piloot Polderman was, en de ander meneer Bos, tijdelijk ambtenaar bij het landsbosbeheer.
‘Alles uitladen, Kodjo!’ beval meneer Bos. ‘We moeten onmiddellijk aan 't werk, mannen!’
Als vierde man was een Surinaamse arbeider, Jacob, uit het vliegtuig gesprongen.
Kodjo, de bosnegerjongen en assistent van meneer Bos, was al met het uitladen begonnen. Het grootste gedeelte van de vracht bleek uit bijlen, kapmessen en schoppen te bestaan. Meneer Bos, die blijkbaar de leider van het groepje was, wendde zich tot de vlieger:
‘Wat denk je ervan, Pol? Hebben we hem nog nodig?’
En hij wees naar boven waar nog een tweede toestel, een zwarte Auster, rondcirkelde.
‘Wat mij betreft kan Lens wel terugvliegen. We redden het hier wel. Mooie vaste grond, weinig begroeiing... een ideale plaats voor een vliegveld.’
Dit zeggende stapte de piloot in het vliegtuig, schakelde de radio in en zette zijn koptelefoon op.
‘Hallo, hallo, daarboven, hallo Lens. Hoor je mij? Over!’
Even volgde een luid gekraak maar toen klonk het duidelijk:
‘Hoor je uitstekend, Pol. Hoe is 't? Goed neergekomen? Over.’
‘Ja, alles is in orde,’ antwoordde piloot Polderman. ‘We zullen onmiddellijk beginnen een voorlopig baantje vrij te kappen. Komen jullie dan overmorgen met de rest van de voorraden, dan zullen we zorgen een voorlopige landingsstrip klaar te hebben. Tot ziens, Lens. Over!’
‘Oké, Pol, tot overmorgen... eh, wacht even. Ik zie daarginds rook tussen de bomen opstijgen. Noordwest van jullie ligt, denk ik, een dorpje. Zullen wel Trio-Indianen zijn. Kijk maar uit!’ klonk de lachende stem van de vlieger in de lucht. ‘Ik verdwijn! Tot ziens. Groeten aan Bos en de andere twee. Uit!’
De landing van de vier mannen op de onbekende savanna in het