| |
| |
| |
Het geld stroomt binnen
Op school kon Caro geen aandacht bij haar werk houden, en de onderwijzer moest telkens zeggen: ‘Caro, word wakker!’
Die middag stonden Caro en Tamara voor de dierekooien. Ze hadden de dieren gevoerd en waren klaar met het schoonmaken van de hokken.
‘Wat moeten we nu met die hele boel beginnen?’ vroeg Tamara, terwijl ze peinzend op het puntje van haar zakdoek stond te bijten.
‘De hele boel weer loslaten,’ vond Caro. ‘Er zit weinig anders op!’
‘Zou er niemand anders zijn die dieren opkoopt?’ zei Tamara voorzichtig, maar ze wist eigenlijk wel hoe haar vriendin daar over dacht.
‘Ik denk er niet over!’ was het antwoord.
‘Maar er is in de stad een firma, Butler of zo iets, die kopen ook dieren!’
‘En ze wéér laten afmaken zeker! Niks hoor!’
‘Vanmorgen waren hier een meneer en een mevrouw, die vroegen of ze de dieren mochten zien,’ vertelde Tamara. ‘Ik had er bijna een kwartje voor gevraagd, net als in een echte dierentuin!’
Plotseling ging Caro een licht op! Ze moesten in de krant zetten dat er hier een dierentuin was. Ieder die kwam kijken, zou een kwartje moeten betalen. Dan konden ze misschien toch nog wat geld bijeen brengen voor de leprastichting.
| |
| |
‘Weet je wat, Tamara? Laten we een echte dierentuin maken. We laten de mensen goed betalen!’
‘Je zit hier op de plantage veel te ver uit de stad!’ vond Tamara. ‘Er komt immers niemand!’
‘Tja, dat is ook weer waar! We moesten een dierentuin in de stad hebben! Maar we zullen wel niet zómaar in de stad ergens een dierentuin mogen gaan bouwen! Weet je wat, Tamara? We moesten gewoon een tentoonstelling houden. Een dieren tentoonstelling!! We laten de bezoekers betalen en we zetten het ook in de krant!’ riep Caro ineens.
‘Helemaal geen gek idee!’ vond Tamara. ‘Maar waar?’
‘Ja, daar zeg je wat, wáár? Waar zouden we een zaal of zo iets kunnen krijgen?’
‘Ik ken niemand in de stad met een zaal,’ zei Tamara.
‘Ik ook niet,’ bromde Caro. ‘Ik ken zelfs helemaal niemand in de stad. Alleen m'n onderwijzer!’ ‘Maar misschien weet hij wel iets!’
‘Misschien. Ik kan het hem vragen natuurlijk,’ zei Caro. ‘We zullen zien.’
‘En met welk doel willen jullie een dierententoonstelling organiseren, Caro?’ informeerde meneer Meyer de volgende dag. Meneer Meyer was Caro's klasseonderwijzer.
‘Het is voor de leprastichting, meneer,’ zei Caro,
| |
| |
en ze vertelde hem de hele geschiedenis.
Meneer Meyer luisterde aandachtig. Toen Caro was uitverteld, zei hij: ‘Wacht hier even, Caro. Ik ben zó terug,’ en hij verdween.
Na een poosje kwam hij terug. ‘De directeur van de school wil je even spreken, Caro,’ zei hij plechtig.
‘De directeur?’
‘Ja, die eet je niet op! Ga maar even naar de directeurskamer,’ zei meneer Meyer lachend.
Caro klopte enige ogenblikken later aan.
‘Kom erin, Caro!’ klonk het opgewekt.
Caro stapte naar binnen.
‘Dag Caro,’ zei de directeur vriendelijk.
‘Dag meneer,’ antwoordde Caro een tikkeltje verlegen. Ze was nog nooit in de directeurskamer geweest.
De grote baas keek Caro even aan en begon toen: ‘Van meneer Meyer hoor ik juist, dat je een dierententoonstelling wilt organiseren, Caro. En nog wel voor zo'n goed doel, de leprastichting! Vertel me eens, meisje, hoe je daar eigenlijk zo toe gekomen bent?’
Caro vertelde het hele verhaal nog eens en meneer Havik werd daarbij zeker niet vergeten!
Nadenkend fronste de directeur de wenkbrauwen. ‘Kijk eens, Caro,’ begon hij ernstig, ‘de volgende week begint de vakantie. Wat zou je ervan zeggen als ik je de gymnastiekzaal die dagen gaf, om je tentoonstelling te houden?’
| |
| |
‘De gymnastiekzaal?’ vroeg Caro verrast, ze kon haar oren niet geloven. ‘Meent u dat werkelijk?’
‘Anders zou ik het niet aanbieden, Caro!’ zei de directeur breed lachend.
Caro staarde de directeur aan.
‘Nou, zal die zaal niet groot genoeg zijn, denk je?’ vroeg de directeur.
‘Groot genoeg? Ik dank u wel, meneer! Het zou prachtig zijn,’ riep Caro uit.
‘Je hoeft mij niet te bedanken! De leprapatiënten moeten jou bedanken! Ik vind het een prachtig idee van jullie, Caro. Ik ben er trots op, dat een leerlinge van mijn school met zoiets naar voren is gekomen! Je hebt mijn volle medewerking, dáár kun je gerust op rekenen.
Regel het maar met de schoolknecht en laat me weten wanneer de opening is! Enne, maak je geen zorgen over de betaling van de schoolknecht, hoor,’ voegde hij er nog aan toe. ‘Maar vergeet vooral niet mij de datum van opening te laten weten! Dan heb ik nóg een verrassing voor jullie!’
‘Dank u wel, meneer... ook namens mijn vriendin!’
‘Prachtig, ga dan nu maar weer terug naar je klas,’ zei de directeur vriendelijk. ‘Wíj zullen wel zorgen dat er mensen naar jullie tentoonstelling komen!’
Wat zou de directeur met die woorden bedoeld hebben? dacht Caro later in de klas. En die verrassing?
| |
| |
De volgende dagen gaven een drukte van belang.
Meneer Donkers had een paar van zijn arbeiders beschikbaar gesteld om de meisjes te helpen bij het opbouwen van de tentoonstelling. Ook de school-knecht was een goede hulp. Hij had een mooie verlichting aangelegd en het gymnastieklokaal van buiten versierd.
In een grote cirkel hadden de meisjes met hun helpers grote hokken en kooien opgesteld. Caro ging iedere dag uit school naar het lokaal, om daar dan tot laat in de middag te werken. Ook Tamara was iedere dag present. Met grote boomtakken en palmbladeren hadden ze de muren van het lokaal behangen en het gymnastieklokaal leek meer op een oerwoud! Zo wilden ze het ook juist hebben!
De opening van de tentoonstelling viel op de tweede vakantiedag. Met de vrachtauto van de plantage werden de dieren naar de tentoonstelling gebracht. Caro en Tamara deden ze daar in hun mooie nieuwe hokken. In het midden hadden ze een karrevracht grond laten gooien, waarin ze een vijvertje maakten. Tamara plantte eromheen verschillende bosvarens en planten.
‘Zullen we uit het bos een paar dozijn koepari's halen?’ stelde het Surinaamse meisje voor. ‘Dan is het helemáál echt!’
Rond de vijver maakte Tamara een stevig hekwerk van gaas. De kleine kaaimannen gingen in de vijver. Ook meneer Donkers en meneer Meyer waren eens komen neuzen.
| |
| |
‘Nou,’ zei meneer Meyer, ‘als deze tentoonstelling niet slaagt, is mijn naam geen Meyer!’
‘En de mijne geen Donkers!’ viel vader hem bij.
Ze waren het erover eens, dat alles er keurig en verzorgd uitzag.
‘Als er nu maar mensen komen,’ verzuchtte Caro.
‘Geen zorgen, hoor! Je zult verbaasd staan, meisje!’ beloofde meneer Meyer.
Caro was ook naar het bureau van de krant geweest en had daar gevraagd of ze de tentoonstelling in de krant bekend wilden maken.
De avond vóór de opening zat de familie Donkers rond de tafel. Caro was met haar gedachten bij de opening van morgen. Tamara was zoëven nog geweest om de laatste dingen te bespreken. Vader zat de krant te lezen! Plotseling legde hij die neer.
‘Mórgen is de grote dag, hè Caro? Alles klaar? Niets vergeten?’
‘Ik geloof van wel, vader,’ zei Caro nadenkend.
‘Wat ben je dan vergeten?’
‘Ik bedoel dat alles klaar is!’
‘Nou, meiske, ik hoop van harte dat het een reuze succes wordt,’ zei vader. ‘Jullie hebben 't verdiend.’ ‘Ik hoop het ook maar,’ antwoordde Caro. ‘We hebben een hoop dieren en de zaal is prachtig geworden. Net een bos!’
‘Ja, dat heb ik gezien. Jullie hebt werkelijk keurig werk geleverd. M'n petje af!’ zei vader.
‘'t Is wel een ontzettend werk geweest!’ bekende Caro lachend.
| |
| |
‘Des te groter is de voldoening als het slaagt, Caro,’ zei vader. ‘Hebben jullie nog iets van die meneer Havik gehoord?’
‘Nee, gelukkig niet!’
‘Ik denk zo, dat je na afloop van je tentoonstelling nog wel iets van hem zult horen,’ zei vader.
‘Dat kan wel, maar hij krijgt niks!’ antwoordde Caro beslist.
‘Wat gaan jullie dan met al die dieren beginnen?’
‘Na afloop laten we ze weer vrij in het bos!’
‘Mooi, heel mooi, Caro,’ zei vader. ‘Dat is een goede oplossing. O, ja. Ik ben nog vergeten te zeggen dat ik het geld, dat ik jullie geleend heb, niet terug hoef te hebben, hoor. Stop het maar in de spaarpot voor de leprastichting!’
‘Fijn!’ riep Caro uit. ‘Dank u wel, vader!’ Caro keek haar vader dankbaar aan.
Intussen had vader zijn krant weer opgenomen.
‘Kijk eens hier!’ riep hij plotseling uit. ‘Er staat een lang artikel in de krant over jullie tentoonstelling. Het is prachtig, een pracht stuk! Er staat alles in, ook over je avontuur in het bos... eh, daar wist ik niets van! Enfin, alles voor het goede doel! Wie zou dat geschreven hebben?’
Caro dacht even na. ‘De directeur van mijn school,’ zei ze. ‘Hij had me verteld dat'ie nog een verrassing had!’
‘Dat artikel zit prima in elkaar, hoor! Hij schrijft dat iedereen naar de tentoonstelling moet gaan en je adres is er ook in vermeld. Verder schrijft hij dat àlle giften
| |
| |
voor de leprabestrijding welkom zijn!’
Toen Caro het artikel ook gelezen had, zei ze. ‘Da's aardig van die directeur, hè? Eerst gaf hij de gymnastiekzaal, de knecht om te helpen en nu dit! Een mooi stuk in de krant!’
‘Ga maar niet te laat naar bed, Caro!’ waarschuwde moeder. ‘Morgen wordt het een drukke dag voor je!’ Caro kon die avond niet in slaap komen. Ze lag maar te draaien. Tamara zou nu het artikel ook wel gelezen hebben, die zou het ook vast en zeker prachtig vinden! Verbeeld je, dat er niemand kwam?
Ze had nare dromen, over meneer Havik die bij de ingang van de tentoonstelling stond. Hij dreigde dat hij iedereen die de tentoonstelling bezocht, zou opzetten!
De volgende dag was ze laat wakker.
‘Caro!’ hoorde ze vader al roepen.
‘Ja, vader!’
‘Kom 'es gauw hier! Een verrassing voor je!’
Vlug kleedde ze zich aan en rende naar beneden. ‘Goeiemorgen allemaal! Wat is er, vader?’ Deze gaf haar een papiertje. Het was een postwissel.
‘Met de eerste bestelling al!’ zei vader lachend.
‘Duizend gulden!’ riep Caro uit. ‘Duizend gulden! Van de Handelsbank. “Voor het goede doel” staat er bij. Duizend gulden!’
‘Het verwondert me niets, na dat mooie stuk in de krant van gisteren,’ meende vader.
‘Duizend gulden! Duizend gulden!’ juichte Caro.
| |
| |
‘Dat moet Tamara direct weten!’ En vóór iemand iets kon zeggen, was ze de kamer al uitgehold, naar het huisje van de Voorns.
‘Duizend gulden ontvangen voor de stichting, Tamara,’ riep Caro al van verre. ‘Heb je dat stuk in de krant gelezen?’
‘Ja, mooi hè?’ antwoordde Tamara opgewonden. ‘Duizend gulden?’ herhaalde ze een paar keer. Ze kon het niet geloven.
‘Ja, hier, kijk maar!’ En Caro hield de postwissel onder haar neus. Tamara wist niets te zeggen. Met open mond stond ze te kijken.
‘Dat is een fijn begin, hè?’ zei Caro. ‘Ik kom je om twaalf uur halen, want we hebben nog een hoop te doen!’
‘Tot strakjes, Caro!’ riep Tamara. ‘Gossie... duizend gulden!’ De volgende uren vlógen om.
Toen ze later in de bus naar de stad reden, vroeg Tamara plotseling: ‘Zeg, moet een tentoonstelling worden geopend?’
‘Eh... wou jij een redevoering houden?’ vroeg Caro verbaasd.
‘Ik niet! Maar houd jij er een?’
‘Ik? Waarvoor? Een redevoering?’ zei Caro geschrokken.
‘Bovendien is er toch niemand bij de opening. Jij kunt een redevoering tegen de dieren afsteken, Tamara! Zeg maar dat ze weer gauw vrij zullen zijn!’
De meisjes hadden het nu erg druk, want over een uur zouden ze de deuren openen.
| |
| |
Buiten zagen ze een paar van hun schooljongens rondlopen.
‘Er komen een paar jongens uit mijn klas kijken!’ had Caro al een keer gezegd.
Naarmate het later werd, kwamen er steeds meer schoolkinderen, totdat tenslotte de hele school voor het gymnastieklokaal stond aangetreden. Meneer Meyer was er ook bij.
Om twee uur kwam meneer Meyer binnen. ‘Zijn jullie klaar meisjes?’ vroeg hij.
‘Ja, meneer!’ zei Caro met een bibberende stem. ‘De ten... tentoonstelling is gé... geopend!’
‘Een redevoering!’ grinnikte Tamara achter haar hand.
Meneer Meyer wenkte de scholieren en de lange rij zette zich in beweging. Toen de zaal gevuld was, vroeg meneer Meyer om stilte.
‘Meisjes en jongens van de muloschool!’ begon hij. ‘Ik heb gevraagd of jullie hier vanmiddag wilden samenkomen om de eerste bezoekers van deze tentoonstelling te zijn. Het is een prachtige en leerzame verzameling van dieren.’
Meneer Meyer sprak daarna een prachtige openingsrede uit. Nu en dan schoot Caro een brok in de keel. Zij en Tamara stonden er een beetje verlegen bij, beiden in hun zondagse jurken.
Meneer Meyer sprak over ‘flinke meisjes’ en een ‘voorbeeld voor anderen’, en hij zei dat hij er trots op was dat één van hen een leerlinge uit zijn klas was.
‘Hier staan twee meisjes,’ besloot hij, ‘twee meisjes,
| |
| |
een Hollands en een Surinaams. Samen hebben ze iets prachtigs tot stand gebracht! Laten wij allen hen in hun mooie werk steunen. Maken jullie allemaal zoveel mogelijk reclame voor deze tentoonstelling. Het doel is prachtig en de tentoonstelling is interessant en leerzaam. Caro en Tamara, ik wens jullie van harte veel succes!’ Hij gaf daarop de beide meisjes een klinkende zoen.
‘Plechtig, hè?’ fluisterde Tamara.
Caro zei niets. Ze slikte eens.
Meneer Meyer overhandigde daarop Caro een envelop.
‘Hier Caro,’ zei hij. ‘Al de leerlingen van jouw school hebben hieraan meegewerkt. Thuis en overal hebben ze geld opgehaald voor jullie spaarpot. Oók de directeur en onderwijzers hebben meegedaan!’ voegde hij er lachend aan toen.
‘Driehonderd en twintig gulden’, stond er op de envelop.
Even kreeg Caro het te kwaad. Meneer Meyer zag het en zei vlug: ‘Kom, meisjes en jongens, nu gaan wij als eersten de tentoonstelling rond. Denk erom, handjes thuis houden.’
De hele dag door hadden de meisjes niet over bezoek te klagen. De schoolknecht was belast met het voeren van de dieren en het schoonmaken van de hokken.
Tamara was kassierster en zat achter een tafel bij de ingang kaartjes te verkopen! Caro was belast met de algemene leiding.
| |
| |
Ook meneer en mevrouw Veenstra ontbraken niet op het appèl. Caro bedankte meneer Veenstra voor de dieren, die hij gestuurd had. ‘Doe er na afloop maar mee wat je wilt, Caro!’ zei hij, Caro op de schouder kloppend.
‘Dan gaan ze dus met de andere mee, terug naar het oerwoud, waar ze horen!’ antwoordde Caro onmiddellijk.
Later op de middag kwam er een extra postbestelling. Caro werd er verlegen onder. Tientallen brieven en postwissels.
‘Dáár is de kassier!’ zei Caro en wees naar Tamara, die alles moest noteren.
Een voor een las ze de brieven. Ze waren van alle mogelijke mensen. De een wilde dit geven, de ander dat. Ik zal er een hele lijst van maken, dacht ze. En die geven we dan aan dokter Otten.
De postwissels hadden haar grootste belangstelling. Tamara had inmiddels al de bedragen keurig genoteerd en gaf Caro de lijst. Het was een lange, vol namen en bedragen.
Veel handelkantoren kwamen met hoge bedragen. Rijk en arm, jong en oud, iedereen wilde meehelpen en uit alle richtingen kwamen de giften binnen. De tentoonstelling, die een week zou duren, had een geweldige belangstelling. Met iedere postbestelling kwamen er nieuwe giften binnen.
‘Het is weer geweldig geweest,’ zei Caro elke avond, als ze doodmoe thuiskwam.
Eindelijk was het zover dat ze de tentoonstelling
| |
| |
moesten sluiten. Het was een vermoeiende, maar prachtige en opwindende week geweest!
De volgende morgen gingen Caro en haar vriendin met de vrachtauto van de plantage al vroeg op pad.
‘Waarheen?’ informeerde de chauffeur.
‘Eerst naar de tentoonstelling,’ commandeerde Caro, ‘en dan naar het bos!’
‘Het bos, juffrouw Caro?’ vroeg de chauffeur verbaasd.
‘Ja, het bos,’ herhaalde Tamara. ‘Eerst gaan we de dieren halen en dan brengen we ze allemaal terug naar het bos!’
Caro lachte. ‘De dieren hebben óók prachtig werk gedaan, chauffeur!’
De man grinnikte eens, maar begreep er niet veel van.
Diezelfde avond zaten in het huis van meneer Donkers zes mensen om de tafel. Het waren meneer en mevrouw Donkers, baas Voorn en zijn vrouw, Caro en Tamara. Een grote taart stond midden op tafel. Vrouw Voorn had hem zelf gebakken!
‘Onze meisjes hebben schitterend werk geleverd, baas Voorn!’ zei meneer Donkers. ‘Je hebt een dochter om trots op te zijn!’
Baas Voorn en zijn vrouw lachten verlegen, ze dachten aan hun andere kind, hun zoontje, in de leprastichting.
| |
| |
‘Duizenden guldens hebben ze bij elkaar gebracht!’ Vrouw Voorn veegde vlug een traan we. ‘Mijn hemel!’ zei ze dankbaar.
Er werd aan de deur getikt. Daar stond dokter Otten.
‘Ha, dokter, komt u erin!’ riep vader.
Baas Voorn en zijn vrouw stonden op. ‘Dan zullen wij maar gaan,’ zei hij. ‘U krijgt bezoek, meneer Donkers.’
‘Gáán?’ zei dokter Otten. ‘Ik moet u juist hebben!’
‘Gáán?’ zei meneer Donkers, ‘daar komt niets van in! We vieren gezamenlijk feest!’
‘Caro en Tamara!’ zei dokter Otten. ‘Ik heb natuurlijk over jullie schitterend werk gehoord. Ik weet dat jullie dezer dagen bij mij zouden komen met een verschrikkelijk groot geldbedrag, dat jullie zo kranig hebt verzameld. Ik wou jullie vóór zijn en naar jullie toe komen. Ik kòn niet langer wachten! De leprastichting, heel Suriname en ik zijn jullie heel héél erg dankbaar. Héél veel dank!’
Toen wendde hij zich tot Tamara. ‘Meiske, ééns ben je voor mij weggelopen. Dat was omdat je niet begréép. Je hebt nu duidelijk getoond dat je thans wèl begrijpt! Baas Voorn, ik feliciteer u met zo'n dochter!’ Daarop schudde dokter Otten de drie Voorns hartelijk de hand.
‘Ik heb nog een kleinigheidje meegebracht,’ vervolgde hij. Van de veranda haalde hij een pak. Er kwamen twee prachtige boeken uit.
| |
| |
‘Hier heb ik voor ieder van jullie een mooi dierenboek, meisjes, een mooier bestaat er niet!’
‘In het Koninkrijk der Dieren’ heette het boek, en op de eerste bladzijde had Dokter Otten geschreven: ‘In dankbare herinnering. De Bethella-stichting’.
Ineens hoorden ze een gestommel op de veranda. Caro liep naar buiten.
‘Wie kan daar nu nog zijn?’ zei mevrouw Donkers.
Daar stond warempel de oude Javaan weer, mèt zijn kistje!
‘Wie is daar Caro?’ riep meneer Donkers.
‘O, eh... een oude vriend,’ antwoordde Caro.
‘Jupprouw kopen nog een bonni bonni? Deze peel mooier. Pijptien gulden!’
‘Tamara!’ riep Caro, ‘geef'es vier gulden!’
Tamara kwam naar buiten. ‘Waarvoor, Caro?’
‘Een bonni bonni!’ zei Caro lachend.
‘Maar we kopen nú toch geen dieren meer?’ zei Tamara, terwijl ze Caro vier gulden gaf.
‘Dit is de laatste! We kopen verder geen dieren meer, hoor!’ zei ze tegen de Javaan. ‘Hier is pier gulden!’
De Javaan lachte en gaf Caro het kistje.
Ze zette het deurtje open en... hup... hup... met een paar grote sprongen was de bonni bonni verdwenen in de duisternis.
Hoofdschuddend vertrok de Javaan.
Meneer Donkers was ook naar buiten gekomen. In de verte hoorden ze de geluiden van het oerwoud.
| |
| |
De maan stond hoog aan de hemel.
‘Hoor die brulapen eens!’ zei Caro. ‘Wat gaan ze te keer vanavond!’
‘Omdat het feest is in het bos!’ antwoordde haar vader.
|
|