| |
Twee vliegen in een klap
Om precies negen uur de volgende morgen stopte een politiejeep voor het hoofdbureau van politie. Een inspecteur sprong eruit, gevolgd door een agent, Caro en Tamara. Tamara droeg de mand met de powisi. De vele agenten in de hal van het bureau keken het groepje lachend na. Die meisjes hadden zeker een powisi gestolen! Die tegenwoordige jeugd toch ... Ze werden een kamer binnengeleid waar een andere inspecteur van politie achter een groot bureau zat.
‘Gaan jullie daar maar staan!’ gebood hij kortaf. De meisjes stonden nu naast elkaar voor het bureau en keken de inspecteur recht in de ogen.
‘Zo, zo,’ begon hij. ‘Ik hoor dat jullie gisteravond zijn gesnapt, toen jullie uit de tuin van meneer Schelvis kwamen. Nu willen jullie zeker wel vertellen wat jullie daar uitvoerden?’
De meisjes keken elkaar aan en Tamara gaf Caro een por.
‘Vertel jij het maar,’ bromde ze.
‘Ja, meneer, ik kan u alles uitleggen,’ begon Caro aarzelend.
| |
| |
‘Denk erom, de waarheid, jongedame. Alleen de waarheid kan je helpen! Denk daar goed om,’ waarschuwde de inspecteur streng.
‘Ja, meneer,’ antwoordde Caro ernstig. ‘Ik lieg nooit! Een tijdje geleden heeft de vader van mijn vriendin een powisi gekocht van die meneer Schelvis.’
‘Die daar?’ vroeg de inspecteur op de vogel in de mand wijzend.
‘Nee, meneer, een andere. Toen hij die vogel pas enkele uren had, kwam een zekere Rijger het beest terughalen. Ik zal u straks vertellen waarom! De vader van mijn vriendin, baas Voorn, wilde hem natuurlijk niet teruggeven en toen het donker was, kwam die zelfde man terug om hem te stelen. We hebben hem toen weggejaagd.’
‘En ... was u daarbij?’ vroeg de inspecteur ernstig.
‘Ja, meneer. Mijn vriendin, Tamara, ook.’ Caro dacht een ogenblik na.
‘Ga verder,’ zei de inspecteur. ‘Ik luister!’
‘Een paar dagen later waren wij aan het planten naast baas Voorns huis, en toen vond Tamara ineens een pepite.’
‘Ja, daar heb ik van gehoord,’ zei de politieman weer. ‘Ga verder!’
‘We wisten natuurlijk niet of het klompje echt goud was en we wilden naar baas Hannief op onze plantage gaan, om het hem te vragen. In de winkel van Bahadoer werd het ding ons ontstolen. Later heeft de politie de pepite in beslag genomen,
| |
| |
en toen bleek het inderdaad goud te zijn. We begrepen niet hoe dat goud daar was gekomen.’
‘Juist, ja. We hebben eerst de man die het jullie ontstolen had, laten volgen en nu hebben we jullie eens laten volgen, zoals jullie hebben gemerkt!’ vertelde de inspecteur.
‘Ja, meneer,’ antwoordde Caro. ‘Meneer Schelvis heeft een Indiaans kweekje in huis, en zij vertelde ons dat meneer Schelvis altijd zo geheimzinnig doet met zijn powisi's, die hij geregeld uit het bos ontvangt.’
‘Geheimzinnig? Hoe dat?’ vroeg de inspecteur. ‘We wisten natuurlijk niet wat hij uitvoerde, maar we dachten dat het niet veel goeds was, want het kweekje kreeg weleens een pak rammel als ze te dicht in de buurt kwam, wanneer meneer Schelvis met de vogels bezig was. We hadden medelijden met het meisje en we wilden proberen het arme kind naar haar dorp in het bos terug te krijgen.’ ‘Het wordt aardig ingewikkeld,’ merkte de inspecteur op. ‘Denk erom, jongedame, de waarheid, hoor!’
‘Natuurlijk,’ antwoordde Caro, niet uit het veld geslagen. ‘Ik heb toen aan de schoolmeester in de buurt van haar dorp geschreven, en die meester bracht haar vader, Indiaan Apau, naar de stad.’ ‘Heeft die Indiaan ook iets met deze zaak te maken?’ vroeg de inspecteur weer.
‘Ja, meneer. Eigenlijk wel. Toen baas Apau bij meneer Schelvis kwam om over zijn dochter te spreken, was meneer Schelvis zeker bang dat hij
| |
| |
haar mee terug zou nemen. Hij wilde het kweekje graag houden, omdat ze zo'n goedkoop dienstmeisje is.’
‘Bepaal je tot je verhaal, jongedame. Dat heeft er niets mee te maken!’ beet de inspecteur haar toe. ‘Dat vermoed je maar.’
‘Ja, meneer. Maar dat vermoed ik toch wel héél sterk! Kijk, ziet u, hij heeft baas Apau naar Kwakoegron gestuurd met de goudtrein van dinsdag om vier nieuwe powisi's te halen. Als Apau dat deed, was hij óók schuldig, en dan kon hij zijn dochter niet terughalen. Meneer Schelvis zou hem dan vertellen wat hij had gedaan. We hebben gisteravond zelf meneer Schelvis horen zeggen: “We hebben hem waar we hem hebben willen”.’
‘Ik begrijp niet helemaal wat je bedoelt,’ onderbrak de inspecteur haar. ‘Wàt had hij dan gedaan? Hij mag toch wel powisi's halen?’
‘Goud smokkelen,’ zei Caro luid.
‘Goud smokkelen? Hoe kom je dáár zo bij?’
‘Kijkt u eens, meneer. Tamara en ik hebben heel lang nagedacht over de vraag, hoe dat goud daar kwam. Toen kwamen we op het idee, dat het misschien wel uit de powisi van Schelvis was gekomen.’
‘Wat zeg je nou, uit die vogel?’ vroeg de politieman ongelovig.
‘Powisi's pikken alles op wat schittert. En ... daarom kwam die Rijger de vogel terughalen. Ze ontdekten zeker later, toen mijn vader de vogel al gekocht had, dat er nog een pepite in de vogel
| |
| |
moest zitten! Dat moet de reden zijn geweest, want ze waren natuurlijk doodsbang dat wij die pepite zouden vinden. Weet u wat er waarschijnlijk gebeurd is? Tamara's vader heeft mest genomen van een mesthoop waarop Tamara vuil uit het hok had gegooid. En die mest heeft hij op het plantenbed uitgestrooid. Zó is die pepite daar gekomen.’
‘Tjonge, jonge, wat een prachtverhaal, maar je had het toch over goudsmokkel? Hoe zit dat dan precies?’ vroeg de inspecteur een beetje wrevelig. ‘Toen we hoorden dat baas Apau naar Kwakoegron ging, is Tamara meegereisd. Zij heeft daar gezien dat een man die een stijf been had de vier powisi's aan baas Apau overgaf. Ik weet niet de naam van de man, maar hij werkt in de goudvelden en op Kwakoegron kennen ze hem wel.’
‘Dat kunnen we gemakkelijk nagaan, als het nodig is,’ zei de inspecteur. ‘Ga verder.’
‘Nou, toen Tamara terugkwam van Kwakoegron, dat was gistermiddag, kwamen we eigenlijk pas op 't idee dat de pepite misschien wel uit de powisi gekomen kon zijn. We besloten toen te proberen ongemerkt Tamara's powisi voor een van meneer Schelvis om te ruilen, en dan zouden we wel zien wat er ging gebeuren!’
‘Is dat die verruilde powisi?’ vroeg de inspecteur, op de vogel doelend.
‘Ja, meneer. Dat is 'm.’
‘Dus nu wil je dat we allemaal gaan zitten wachten tot die vogel een kwakje in zijn mand de- | |
| |
poneert, en dat we dan daarin naar goud gaan zoeken?’ vroeg de politieman, die moeite had zijn lachen te houden.
‘Helemaal niet nodig, meneer,’ antwoordde Caro vlug. Ze haalde haar zakdoek te voorschijn, en het volgende ogenblik gooide ze vier glinsterende pepites op het bureau van de inspecteur. ‘De powisi was vannacht bij ons in de cel, en dàt vonden we vanmorgen in zijn mand.’
‘Hemelse goedheid!’ liet de inspecteur zich ontvallen. ‘Goud!’
‘Juist, meneer. Die meneer Schelvis is een goudsmokkelaar, in plaats van vogelhandelaar. In het bos laat zijn helper de vogels een paar pepites oppikken en die smokkelen ze dan in de maag van die vogel door de controle op Kwakoegron. Ik denk dat u een goede vangst heeft als u die Schelvis, Rijger en die vent op Kwakoegron laat arresteren,’ zei Caro opgewekt.
‘Rijger ook?’
‘Ja, Rijger ook. Tamara heeft Rijger nog op het station in de stad gezien. Hij zou blijkbaar de vogels gaan halen, maar meneer Schelvis stuurde hem terug, omdat baas Apau het deze keer doen zou.’
Er werd aan de deur geklopt en een agent stapte binnen. ‘Buiten staan een zekere meneer Donkers en een zekere baas Voorn, inspecteur. Ze vragen naar hun dochters.’
‘O ... eh ... laat de heren maar binnen,’ antwoordde de inspecteur.
| |
| |
Even later stapte meneer Donkers, gevolgd door Tamara's vader, binnen.
‘Gaat u zitten, heren,’ zei de inspecteur opspringend, en hij gaf beiden een stoel. ‘U komt net op tijd.’
‘Net op tijd om mijn dochter naar de gevangenis te zien brengen?’ zei meneer Donkers, met een knipoogje naar baas Voorn.
‘Niets daarvan, meneer Donkers. Uw dochter en haar vriendin hebben zich ontpopt als geslepen detectives. Het heeft er alle schijn van dat ze een goudsmokkel aan het licht hebben gebracht. De laatste tijd werd er veel goud uit de bovenlanden naar de stad gesmokkeld, dat is ons wel bekend, maar we waren er tot nu toe nog niet in geslaagd de daders te pakken. Nu hebben wij ze, dank zij deze twee meisjes.’
‘Kan ik ze meenemen?’ vroeg meneer Donkers.
‘Zeker, zeker, meneer Donkers. Maar ik wil niet nalaten de jeugdige detectives nu alvast te bedanken en hulde te brengen voor hun voortvarendheid. Natuurlijk horen zij er nog meer van.’
‘Nog één ding, inspecteur,’ zei Caro, voor ze de deur uitgingen. ‘Wilt u ervoor zorgen, dat die baas Apau zijn dochter mee terugneemt naar Donderskamp? Ze kan toch geen kweekje zijn bij een goudsmokkelaar. Daar kan ze nóóit veel goeds leren.’
‘Ik zal er onmiddellijk werk van maken, dat beloof ik,’ zei de politieman lachend. ‘De jongedames hebben dubbel goed werk gedaan. Twee
| |
| |
vliegen in één klap.’
Even voor ze het kantoor verlieten, draaide Tamara zich nog om. ‘En die pepites? Krijgen we...’ ‘Die pepites zijn in beslag genomen. Smokkelwaar. Het spijt me voor jullie ... maar zoals ik al zei: jullie zullen er heus nog wel meer van horen. Zulke daden blijven niet onbeloond,’ beloofde de inspecteur nog.
Die avond meerde er nog laat een boot aan de steiger van plantage Rustenburg. Meester Kaspels, Indiaan Apau en zijn dochter Corrie zochten langs het donkere pad hun weg naar het huis van meneer Donkers.
‘Klop klop!’ riep de meester luid.
Caro kwam naar buiten. ‘Hé, meester. U nog zo laat, en ... baas Apau en Corrie! Kom erin, allemaal!’
‘We komen maar heel even, juffrouw,’ zei de meester.
‘Dit is meester Kaspels van Cornelis Kondré, en dat is Corrie, die Anansie weet u wel, met haar vader,’ stelde Caro het kleine gezelschap aan haar vader voor. ‘Ze heet niet Nellie, zoals meneer Schelvis u vertelde, maar Corrie. Schelvis wist het zelf niet eens.’
‘Tamara,’ riep meneer Donkers. ‘Bezoek voor je.’
Tamara, die met Caro en de overige Donkers- en Voornfamilie de hele geschiedenis nog eens aan het bespreken was, kwam er nu ook bij. ‘Hé, Cor- | |
| |
rie!’ riep ze verbaasd uit. ‘Ga je naar huis?’
‘We hebben van de politie de hele zaak vernomen,’ vertelde meneer Kaspels. ‘Meneer Schelvis is vanmiddag gearresteerd en Corrie gaat nu met haar vader mee terug naar het bos! Baas Apau weet het niet zo goed te zeggen, maar hij is u allen héél erg dankbaar, en ... Corrie niet het minste! Nietwaar, Corrie?’
Verlegen stapte baas Apau naar voren en gaf allen een hand.
‘Niet meer weglopen, hoor, Corrie,’ plaagde Caro.
Het meisje lachte wat bedeesd, maar het geluk straalde van haar smalle gezichtje. ‘Nóóit meer,’ antwoordde ze zacht. ‘Ik wou u nog bedanken.’ Schuchter keek ze Caro en Tamara aan.
‘Je hoeft ons niet te bedanken, hoor,’ zei Tamara grinnikend, ‘bedank de powisi maar...’
‘We moeten nu vertrekken,’ zei meester Kaspels. ‘We hebben nog een lange reis voor de boeg.’
Toen ze de trap van het bordes af waren, keek Corrie nog een keer om, en weer lachte ze. Toen verdween het gezelschap in de duisternis.
|
|