| |
| |
| |
Het geld stroomt binnen.
Op school kon Harry zijn aandacht niet bij zijn werk houden en de onderwijzer moest telkens zeggen: ‘Harry, word wakker!’
Die middag stonden Harry en Josua voor de dierekooien. Ze hadden de dieren gevoerd en waren klaar met het schoonmaken van de hokken.
‘Wat moeten we nu met de hele boel beginnen?’ vroeg Josua.
‘De hele zaak maar weer loslaten,’ vond Harry, ‘er zit weinig anders op.’
‘Zou er niemand anders zijn die dieren opkoopt?’ zei Josua.
‘Ik denk er niet aan!’ was het antwoord.
‘Maar er is in de stad een firma, Butler of zoiets, die kopen dieren!’
‘En ze wéér laten afmaken zeker! Niks hoor!’
‘Vanmorgen waren er hier een dame en een heer, die vroegen of ze de dieren mochten zien,’ vertelde Josua. ‘Ik had er bijna een kwartje voor gevraagd, net als in een echte dierentuin!’
Plotseling ging Harry een licht op! Ze moesten in de krant zetten dat er hier een dierentuin was. Iedereen die kwam kijken zou een kwartje moeten betalen. Dan konden ze misschien toch nog wat geld bijeen brengen voor de leprastichting.
‘Weet je wat, Josua? Laten we een echte dierentuin maken. We laten de mensen betalen!’
‘Je zit hier op plantage veel te ver uit de stad!’ zei Josua. ‘Er komt hier immers niemand?’
‘Tja, dat is ook weer waar! We moesten een dierentuin
| |
| |
in de stad hebben! Maar we zullen wel niet zómaar in de stad ergens een dierentuin mogen gaan bouwen! Daarover zou de politie wel wat te zeggen hebben. Weet je wat, Josua? We moesten een tentoonstelling houden. Een dierententoonstelling!! We laten de mensen betalen en we zetten 't ook in de krant!’ riep Harry ineens.
‘Geen gek idee!’ vond Josua, ‘maar waar?’
‘Ja, waar? Waar zouden we een zaal kunnen krijgen.’
‘Ik ken niemand in de stad met een zaal,’ zei Josua.
‘Ik ook niet,’ bromde Harry, ‘ik ken zelfs helemaal niemand in de stad. Alleen m'n schoolonderwijzer!’
‘Misschien weet die wel iets!’
‘Misschien. Ik kan het vragen natuurlijk,’ zei Harry. ‘We zullen zien!’
‘En met welk doel willen jullie een dierententoonstelling organiseren, Harry?’ vroeg meneer Meyer de volgende dag. Meneer Meyer was Harry's onderwijzer.
‘Het is voor de leprastichting, meneer!’ zei Harry en hij vertelde hem de hele geschiedenis.
Meneer Meyer luisterde aandachtig. Toen Harry uitverteld was, zei hij: ‘Wacht even hier, Harry. Ik ben zó terug,’ en hij verdween.
Na een poosje kwam hij terug. ‘De directeur van de school wil je even spreken, Harry,’ zei hij.
‘De directeur?’
‘Ja, die eet je niet op hoor! Ga maar even naar de directeurskamer,’ zei meneer Meyer lachend.
Harry klopte enige ogenblikken later aan.
‘Kom erin, Harry!’ klonk het opgewekt.
Harry stapte naar binnen.
‘Dag Harry,’ zei de directeur vriendelijk.
‘Dag meneer,’ antwoordde Harry.
De directeur keek Harry even aan en begon toen: ‘Van meneer Meyer hoor ik juist, dat je een dierententoonstelling
| |
| |
wilt organiseren, Harry. En nog wel voor de leprastichting! Vertel me eens, jongen, hoe je daar zo toe gekomen bent?’
Harry vertelde het hele verhaal nog eens.
Nadenkend fronste de directeur de wenkbrauwen. ‘Kijk eens, Harry,’ begon hij ernstig, ‘de volgende week begint de vakantie. Wat zou je ervan zeggen, als ik je de gymnastiekzaal die dagen gaf, om je tentoonstelling te houden?’
‘De gymnastiekzaal?’ vroeg Harry, die zijn oren niet geloven kon. ‘Meent u dat werkelijk?’
‘Anders zou ik het niet aanbieden, Harry!’ zei de directeur lachend.
Harry keek de directeur aan.
‘Nou, zal die zaal niet groot genoeg zijn, denk je?’ vroeg de directeur.
‘Groot genoeg? Ik dank u wel, meneer! Het zou prachtig zijn!’ riep Harry uit.
‘Je moet mij niet bedanken! De leprapatiënten moeten jou bedanken!’ zei de directeur. ‘Ik vind het een prachtig idee van je, Harry. Ik ben er trots op dat een leerling van mijn school met zoiets naar voren is gekomen! Je hebt mijn volle steun, reken daar maar op! Regel het maar met de schoolknecht en laat me weten wanneer de opening is? Enne, maak je geen zorgen over de betaling van de schootknecht, hoor!’ voegde hij er nog lachend aan toe. ‘Maar vergeet vooral niet me de datum van opening te laten weten! Dan heb ik nóg een verrassing voor je!’
‘Dank u wel, meneer!’
‘Mooi, ga dan nu maar weer terug naar je klas,’ zei de directeur vriendelijk. ‘Wij zullen wel zorgen dat er mensen komen!’
‘Wat zou de directeur met die woorden bedoeld hebben?’ dacht Harry later in de klas. ‘En die verrassing?’
| |
| |
De volgende dagen gaven een drukte van belang.
Meneer Donkers had een paar van zijn plantage-arbeiders beschikbaar gesteld, om de jongens te helpen bij de opbouw van de tentoonstelling. Ook de schoolknecht was een goede hulp. Hij had een mooie verlichting aangelegd en het gymnastieklokaal van buiten versierd.
In een grote cirkel hadden de jongens met hun helpers grote hokken en kooien opgesteld. Harry ging iedere dag uit school naar het lokaal, om daar dan tot laat in de middag te werken. Ook Josua was iedere dag present. Met grote boomtakken en palmbladeren hadden ze de muren van het lokaal behangen en het gymnastieklokaal leek wel op een oerwoud!
De opening van de tentoonstelling viel op de tweede vakantiedag. Met de vrachtauto van de plantage werden de dieren naar de tentoonstelling gebracht. Harry en Josua deden ze daar in hun mooie nieuwe hokken. In het midden hadden ze een karrevracht grond gegooid, waarin ze een
| |
| |
vijvertje maakten. Josua plantte eromheen verschillende mooie bosvarens en planten.
‘Zullen we uit 't bos een paar dozijn koepari's halen?’ vroeg Josua. ‘Dan is het helemaal echt!’
Rond de vijver maakte hij een stevig hekwerk van gaas. De kleine kaaimannen gingen in de vijver.
Ook meneer Donkers en meneer Meyer waren eens komen kijken.
‘Nou,’ zei meneer Meyer, ‘als deze tentoonstelling niet slaagt, is mijn naam geen Meyer!’
‘En de mijne geen Donkers!’ voegde Vader er lachend aan toe.
Ze waren het erover eens, dat alles er keurig en verzorgd uitzag.
‘Ais er nu maar mensen komen,’ zei Harry.
‘Geen zorgen, hoor! Je zult verbaasd staan, jongetje!’ zei meneer Meyer.
Harry was naar het bureau van de krant geweest en had daar gevraagd of ze de tentoonstelling in de krant bekend wilden maken. Dat zou gedaan worden en ze hoefden er niets voor te betalen!
De avond vóór de opening zat de familie Donkers rond de tafel. Harry was met zijn gedachten bij de opening van morgen. Josua was zo even nog geweest, om de laatste dingen te bespreken. Vader zat de krant te lezen. Plotseling legde hij die neer.
‘Mórgen is de grote dag, hè Harry? Is alles klaar? Niets vergeten?’
‘Ik geloof van wel, Vader,’ zei Harry nadenkend.
‘Wat heb je dan vergeten?’
‘Ik bedoel dat alles klaar is!’
‘Nou kerel, ik hoop van harte dat het een groot succes wordt,’ zei Vader. ‘Jullie hebben 't verdiend!’
‘Ik hoop het ook!’ antwoordde Harry. ‘We hebben een
| |
| |
hoop dieren en de zaal is prachtig geworden. Net het bos!’
‘Ja, dat heb ik gezien. Jullie hebt het werkelijk keurig gedaan. M'n petje af!’ zei Vader.
‘'t Is wel een ontzettend werk geweest!’ zei Harry lachend.
‘Des te groter is de voldoening als het slaagt, Harry!’ zei Vader. ‘Hebben jullie nog wel eens iets van die meneer Havik gehoord?’
‘Nee, Vader, gelukkig nooit!’
‘Ik denk zo, dat je na afloop van je tentoonstelling nog wel eens iets van hem zult horen!’ zei Vader.
‘Dat kan wel, maar hij krijgt niks!’ zei Harry beslist.
‘Wat gaan jullie dan met de dieren doen?’
‘Na afloop laten we ze weer vrij in het bos!’
‘Mooi. Heel mooi, Harry,’ zei Vader. ‘Dàt is een goede oplossing! O, ja. Ik heb nog vergeten te zeggen dat ik het geld, dat ik je heb geleend, niet hoef terug te hebben, hoor. Stop het maar in de spaarpot voor de leprastichting!’
‘Fijn!’ riep Harry uit. ‘Dank u wel, Vader!’ Harry keek zijn vader dankbaar aan.
Intussen had deze de krant weer opgenomen.
‘Kijk eens hier!’ riep hij plotseling uit. ‘Er staat een lang artikel in de krant over jullie tentoonstelling. Het is prachtig, een pracht stuk! Er staat alles in, ook over je avontuur in het bos. Wie zou dat geschreven hebben?’
Harry dacht even na. ‘De directeur van mijn school!’ zei hij. ‘Hij had me verteld dat 'ie nog een verrassing had!’
‘Dat stuk zit prima in elkaar, hoor! Hij schrijft dat iedereen naar de tentoonstelling moet gaan en je adres is er ook in vermeld. Verder schrijft hij dat alle giften voor de lepra welkom zullen zijn!’
Toen Harry het artikel ook gelezen had, zei hij: ‘Da's aardig van die directeur hè? Eerst gaf hij de gymnastiekzaal, de knecht om te helpen en nu dít! Een mooi artikel in de krant!’
| |
| |
‘Ga maar niet te laat naar bed, Harry!’ waarschuwde Moeder. ‘Morgen wordt het een drukke dag voor je!’
Harry kon die avond maar niet in slaap komen. Hij lag maar te draaien. Verbeeld je, dat er niemand kwam? Hij had nare dromen, over meneer Havik die bij de ingang van de tentoonstelling stond. Hij dreigde dat hij iedereen, die de tentoonstelling bezocht, zou opzetten! Hij droomde van griezelige spinnen en spinnewebben.
De volgende dag was hij laat wakker.
‘Harry!’ hoorde hij Vader roepen.
‘Ja, Vader!’
‘Kom 'es gauw hier! Een verrassing voor je!’
Vlug kleedde hij zich aan en rende naar beneden. ‘Goeie morgen allemaal! Wat is er, Vader?’ Deze gaf hem een papiertje.
Het was een postwissel!
‘Met de eerste bestelling al!’ zei Vader lachend.
‘Duizend gulden!’ riep Harry uit. ‘Duizend gulden! Van de Handelsbank. “Voor het goede doel” staat er. Duizend gulden!’
‘'t Verwondert me niets, na dat mooie stuk in de krant van gisteren!’ zei Vader.
‘Duizend gulden! Duizend gulden!’ juichte Harry maar. ‘Dat moet Josua weten!’ En hij rende de deur uit naar het huisje van de Voorns.
‘Duizend gulden ontvangen, voor de leprastichting, Josua!’ riep Harry al van verre. Hij vertelde Josua over het stuk in de krant.
‘Duizend gulden?’ zei Josua ongelovig.
‘Ja, hier, kijk maar!’ en hij hield Josua de postwissel onder zijn neus.
Josua wist niets te zeggen. Met open mond stond hij te kijken.
| |
| |
‘Dat is een fijn begin, hè?’ zei Harry. ‘Ik kom je om twaalf uur halen, jô, want we hebben nog een hóóp te doen!’
‘Tot straks dan Harry!’ riep Josua. ‘Duizend gulden!’ herhaalde hij.
De volgende uren vlógen om.
Toen ze later samen in de bus naar de stad reden, vroeg Josua plotseling: ‘Zeg, Harry, moet een tentoonstelling worden geopend?’
‘Wou jij een redevoering houden?’ vroeg Harry.
‘Ik? Nee, maar houd jij er geen?’
‘Ik? Waarover? Een redevoering?’ zei Harry. ‘Bovendien is er toch niemand bij de opening. Je kunt een redevoering tegen de dieren houden, Josua! Zeg maar dat ze weer gauw vrij zijn!’
De jongens hadden het erg druk nu, want over een uur zouden ze de zaal openen.
Buiten zagen ze enkele schooljongens rondlopen.
‘Er komen een paar jongens uit mijn klas kijken!’ had Harry al een keer gezegd.
Naarmate het later werd kwamen er steeds meer schoolkinderen, totdat ten slotte de hele school voor het gymnastieklokaal stond! Meneer Meyer was er ook bij!
Om twee uur kwam meneer Meyer binnen. ‘Zijn jullie zover, jongens?’ vroeg hij.
‘Ja, meneer!’ zei Harry plechtig. ‘De tentoonstelling is geopend!’
‘Een speech!’ fluisterde Josua grinnikend.
Meneer Meyer wenkte de scholieren en de lange rij zette zich in beweging. Toen de zaal gevuld was, vroeg meneer Meyer om stilte.
‘Meisjes en jongens van de muloschool!’ begon hij. ‘Ik heb gevraagd of jullie hier vanmiddag samen wilden komen, om de eerste bezoekers van deze tentoonstelling te zijn. Het is een prachtige en leerzame tentoonstelling.’
Meneer Meyer sprak daarna een prachtige openingsrede
| |
| |
uit! Nu en dan schoot Harry een brok in de keel. Hij en Josua stonden er een beetje verlegen bij, beiden in hun zondagse kleren.
Meneer Meyer sprak over ‘flinke kerels’ en een ‘voorbeeld voor anderen’ en hij zei dat hij er trots op was dat het een leerling uit zijn klas was.
‘Hier staan twee jongens,’ besloot hij, ‘twee jongens, een Hollandse en een Surinaamse jongen. Samen hebben ze iets prachtigs tot stand gebracht! Laten wij allen hen in het mooie werk steunen. Maken jullie allemaal zoveel mogelijk reclame voor deze tentoonstelling. Het doel is prachtig en de tentoonstelling is interessant en leerzaam! Harry en Josua, ik wens jullie succes!’ En hij gaf daarop beide jongens een hand.
‘Plechtig, hè!’ fluisterde Josua.
Harry zei niets.
Meneer Meyer overhandigde daarop Harry een envelop.
‘Hier Harry,’ zei hij. ‘Al de leerlingen van jouw school hebben hier aan meegewerkt. Thuis en overal hebben ze geld verzameld voor jullie spaarpot. Ook de directeur en onderwijzers hebben meegedaan!’ voegde hij er lachend aan toe.
‘Driehonderd twintig gulden’ stond op de envelop.
Even kreeg Harry het te kwaad. Meneer Meyer zag het en zei vlug: ‘Kom meisjes en jongens, nu gaan wij als eersten de tentoonstelling rond. Denk erom, handen thuis!’
De hele dag door hadden de jongens niet over bezoek te klagen. De schoolknecht was belast met het voeren van de dieren en het schoonmaken van de hokken. Josua was kassier en zat achter een tafel bij de ingang kaartjes te verkopen! Harry was belast met de algemene leiding.
Ook meneer en mevrouw Veenstra ontbraken niet op het appel! Harry bedankte meneer Veenstra voor de dieren, die hij gestuurd had.
‘Doe er na afloop maar mee wat je wilt, Harry!’ zei hij lachend.
| |
| |
‘Dan gaan ze dus met de anderen mee, terug naar het oerwoud!’
Later op de middag kwam een extra postbestelling. Harry werd er verlegen onder. Tientallen brieven en postwissels.
‘Dáár is de kassier,’ zei Harry en wees naar Josua.
Een voor een las hij de brieven. Ze waren van alle mogelijke mensen. De een wilde dit geven, de andere dat. ‘Ik zal er een hele lijst van maken,’ dacht hij, ‘en die geven we dan aan dokter Otten.’
De postwissels hadden zijn grootste belangstelling. Josua had intussen al de bedragen keurig genoteerd en gaf Harry de lijst. Het was een lange, met namen en bedragen. Vele handelskantoren kwamen met hoge bedragen. Rijk en arm, jong en oud, van alle richtingen kwamen de giften binnen.
De tentoonstelling, die een week zou duren, had een geweldige belangstelling. Met iedere postbestelling kwamen er nieuwe giften binnen.
‘Het is weer best geweest,’ zei Harry elke avond, als hij doodmoe thuis kwam.
Eindelijk was het zover, dat ze de tentoonstelling moesten sluiten. Het was een vermoeiende, maar opwindende week geweest.
De volgende morgen gingen Harry en zijn vriend met de vrachtauto van de plantage al vroeg op pad.
‘Waarheen?’ vroeg de chauffeur.
‘Eerst naar de tentoonstelling!’ commandeerde Harry, ‘en dan naar het bos!’
‘Het bos, meneer Harry?’ vroeg de chauffeur verbaasd.
‘Ja!’ zei Harry. ‘Het bos! Eerst gaan we de dieren halen en dan brengen we ze allemaal terug naar het bos. De dieren hebben óók een prachtig werk gedaan, chauffeur!’
De man lachte eens, maar begreep er niet veel van.
Diezelfde avond zaten in het huis van meneer Donkers zes mensen om de tafel. Het waren meneer en mevrouw Donkers,
| |
| |
baas Voorn en zijn vrouw, Harry en Josua. Een grote taart stond midden op de tafel. Vrouw Voorn had hem zelf gebakken!
‘Onze jongens hebben prachtig werk gedaan, baas Voorn!’ zei meneer Donkers. ‘Je hebt een zoon om trots op te zijn!’
Baas Voorn en zijn vrouw lachten verlegen, ze dachten aan hun andere zoontje, in de leprastichting......
‘Duizenden guldens hebben ze bij elkaar gebracht!’
Vrouw Voorn veegde een traan weg. ‘Me Gado!’ zei ze.
Plotseling werd er aan de deur getikt. Daar stond dokter Otten.
‘Ha, dokter, komt u erin!’ riep Vader.
Baas Voorn en zijn vrouw stonden op. ‘Dan zullen wij maar gaan,’ zei hij. ‘U krijgt bezoek, meneer Donkers.’
‘Gáán?’ zei dokter Otten. ‘Ik moet u juist hebben!’
‘Gáán?’ zei meneer Donkers. ‘Daar komt niks van in! We vieren feest!’
‘Harry en Josua!’ zei dokter Otten. ‘Ik heb natuurlijk over jullie schitterend werk gehoord. Ik weet dat jullie dezer dagen bij mij zouden komen met een heel groot geld bedrag, dat jullie zo kranig bij elkaar hebt verzameld. Ik wou jullie vóór zijn en naar jullie toe komen. Ik kón niet langer wachten! De hele leprastichting, heel Suriname en ik zijn jullie grote dank verschuldigd. Gróte dank!’
Toen wendde hij zich tot Josua: ‘Kerel, ééns ben je voor me weggelopen. Dat was omdat je niet begréép. Je hebt nu duidelijk getoond, dat je thans wèl begrijpt! Baas Voorn, ik feliciteer u met uw zoon!’ Daarop schudde dokter Otten de drie Voorns hartelijk de hand.
‘Ik heb nog een kleinigheidje meegebracht,’ vervolgde hij. Van de veranda haalde hij een pakje. Er kwamen twee prachtige boeken uit.
‘Hier heb ik voor ieder van jullie een mooi dierenboek, jongens.’
‘In het Koninkrijk der Dieren’ heette het boek en op de
| |
| |
eerste bladzijde had dokter Otten geschreven: ‘In dankbare herinnering. De Bethellastichting.’
Plotseling hoorden ze een gestommel op de veranda. Harry liep naar buiten.
‘Wie kan daar nu nog zijn?’ riep mevrouw Donkers.
Daar stond warempel de oude Javaan weer, mèt zijn kistje!
‘Wie is daar, Harry?’ riep meneer Donkers.
‘O, een oude vriend!’ antwoordde Harry.
‘Meneer kopen nog een bonni bonni? Deze mooier. Pijptien gulden!’
‘Josua!’ riep Harry, ‘geef 'es vier gulden!’
Josua kwam naar buiten. ‘Waarvoor, Harry?’
‘Een bonni bonni!’ zei Harry lachend.
‘Maar we kopen nù toch geen dieren meer?’ zei Josua, terwijl hij Harry vier gulden gaf.
‘Dit is de laatste! We kopen verder geen dieren meer, hoor!’ zei hij tegen de Javaan. ‘Hier is pier gulden!’
De Javaan lachte en gaf Harry het kistje.
Deze zette het deurtje open en... hup... hup... met een paar grote sprongen was de bonni bonni verdwenen in de duisternis.
Meneer Donkers was ook buiten gekomen. In de verte hoorden ze de geluiden uit het nachtelijke oerwoud. De maan stond hoog aan de hemel.
‘Hoor de brulapen eens!’ zei Harry, ‘wat gaan ze te keer vanavond!’
‘Het is feest in het bos!’ antwoordde zijn vader.
|
|