Gezangen voor de gereformeerde kerk van Nederland
(1796-1797)–Johannes Wilhelmus II Bussingh– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
[pagina 188]
| |
En hoe, wanneer ik heden sterve,
Mijn Geest! hoe zijt gij dan te moed'?
Is God het deel dan uwer erve?
Zijt ge in Zijne oogen rein en goed?
Zult gij gerust tot God genaken?
Een heilig, driemael heilig God.
Of, zou 't geweten niet ontwaken,
Bij 't peinsen op ons eeuwig lot? -
Gij moet tot sterven u bereiden!
Dees stem hoort gij, met blijdschap, aen,
Dees dag wildt gij van 't lichaem scheiden,
In 't duister doodsrijk overgaen.
| |
[pagina 189]
| |
Mijn Geest! wees toch niet onberaden! -
Ach, vlei u niet met valschen schijn! -
Beproef den grond van uwe daden! -
Toets, of uw hoop zal zeker zijn? -
Toets! - Is uw Christendom geboren,
Uit liefde tot uw' God en Heer? -
Of, hebt gij 's Christens naem verkoren,
Om menschenroem, - om weereldsche eer? -
Bij 't sterven, ô, mijn Geest! bij 't sterven,
Wat is dan 't loon voor deugd in schijn? -
Dit woord: Gij kunt Mijn rijk niet erven!
Zal dan eens jesus vonnis zijn. -
| |
[pagina 190]
| |
Toets dus! - Poogt ge altijd God te vrezen? -
Slaet gij 't bevel van jesus gaê? -
Zoekt ge in Zijn' dienst getrouw te wezen? -
Volgt gij Zijn heilig voorbeeld na? -
Zoekt ge uwe driften te bestrijden? -
Voelt gij tot de overwinning kracht? -
Zijt gij geduldig in uw lijden? -
Vertzaegt gij niet voor 's vijands macht? -
ô Neen; - ik moet mij zelf verklagen;
Ik ben geen heilig Christen! - neen;
Wen God mij voor 't gericht zal dagen,
Dan wacht ik niets dan ijslijkheên. -
| |
[pagina 191]
| |
Ja, 'k moet vertzagen; - ik moet beven; -
Wen Gij mij daegt voor Uw gericht,
Mijn God! - Ach, laet mij dan nog leven! -
Geef mij nog tijd tot boete en plicht!
Leer, daeglijks, Vader! mij bereiden
Tot mijnen laetsten levens-nacht! -
Leer mij zulk heilig leven leiden,
Dat ik den Dood met vreugd verwacht! -
(Het Hoogduitsch van J.C. Lavater vrij gevolgd.)
Einde van het Tweede Deel. |
|