| |
| |
| |
Gezangen van ds J.W. Bussingh. No. IX.
De opstanding van Jesus.
Math. 28 vs. 1-7. Marc. 16 vs. 1-7. Luc. 24 vs. 1-7. Joh. 20 vs. 1.
Zangwijze: De Lofzang van Maria of van Simeon, en ook (twee Coupletten zamengenomen) Psalm 3.
Triömf! - de Heiland leeft! -
Laet, all' wat adem heeft,
Dit blij Triömf herhalen. -
| |
| |
Triömf! - 't Is all' volbracht!
Voor 't vrolijk uchtend-krieken.
Wijk, flaeuwe glans der maen:
De dag des heils snelt aen,
Hoe! - Dreigt de donder? - Neen; -
Om 't grafgewelf te slechten; -
Bedwelmd de wapenknechten.
Verbleekt van schrik, ô Joden! -
Vloek, Sanhedrin, uw leer!
Nu als den God der Goden.
| |
| |
Moet thands uw hart doen ijzen; -
Hij leeft! - en, wacht uw loon! -
Straks zal Hij, van Zijn' troon,
Rechtveerdig vonnis wijzen.
Wat wilt ge, ô Vrouwenschaer!
Nog specerijen brengen? -
Spaer 't offer dat gij biedt,
Gij moet den wijrook niet,
Met silte tranen, mengen.
Neen; leg, bij 't juichend graf,
Het somb're rouwfloers af! -
Hier voegt noch rouw, noch tranen: -
Maria! - staek 't geween,
| |
| |
Triömf! - uw jesus leeft! -
De steenrots scheurt, en beeft,
Voor 't tweetal Serafijnen. -
Wijkt, vroeger dan gij 't dacht,
Reeds is de Zon aen 't schijnen.
Ja; jesus leeft! - de Vorst,
Die 's Hemels rijks-kroon torst; -
Voor de eeuwen zelf begonnen; -
De Vorst, wien 't gantsch Heeläl,
Uw Heilvorst, heeft verwonnen. -
Vreest dan, ô Vrouwen! niet: -
Welaen, treed nader, ziet
De grafdeur is ontsloten,
Hij leeft! - uw Vriend, uw Heer!
Hij leeft! - en sterft niet meer, -
Dit moet uw vreugd vergroten. -
| |
| |
Verband nu d'angst en schrik! -
Hoort, hoe de Hemellingen,
Zelf het Triömflied zingen.
Om 't wonder van genaê: -
De Satan ligt verslagen! -
In 't strijdperk, weg gedragen.
Hij leeft! - de Orakeltael,
Is, door Zijn' Zegeprael,
Volkomen waer bevonden; -
Dat niets den moed verdoof: -
Op eeuwig vaste gronden. -
| |
| |
Zoekt, Vrouwen! zoekt niet meer;
Hij is hier niet; - keert weêr! -
Vliegt heên, met deze maer',
't Zal voor Zijn Vriendenschaer,
De blijdste boodschap wezen.
Ja; spoed u ijlings heên,
Om Wiens gemis gij schreit,
Triömf! - Ja; jesus leeft!
Laet all' wat adem heeft,
Dit blij Triömf vervangen! -
Triömf! - ô Christenschaer!
Dat onze toon zich paer',
Met dees Triömfgezangen. -
| |
| |
Door uw Triömf bevochten,
Die Zege neemt van 't graf,
Den vloek, het sombere af,
Voor ons, Uw vrijgekochten!
Wij volgen de Eng'len na,
Nu Gij Verwinnaer zijt: -
Triömf! - van dezen strijd
Zal 't gantsch Heeläl gewagen. -
Die mij, zoo straks, verbeid! -
'k Val, met aenbidding, neder. -
Haest is mijn strijd volstreên. -
ô Dood! - ik vrees niet! - Neen;
Gij brengt mij 't leven weder. -
| |
| |
Triömf! - Wijk, droefheid, wijk! -
Triömf! ons vreugd-muzijk
Klink' door de Tempelzalen:
Tot wij, voor jesus troon,
|
|