ik, om, door mijne pen, de gereformeerde kerk van nederland, in het algemeen, en U, mijne gemeente, in het bijzonder, van nut te wezen, en, door de weeklijksche uitgave dezer gezangen, gelijk mede door het in het licht geven van eenige stichtelijke vertogen, op eene leerzame wijs, te stichten. -
Ik hoorde, tot mijne aenmoediging, de goedkeuring op dit mijn werk, van verscheidene brave, kundige en godvruchtige Lieden, ook van velen onder U, en dit zettede mij aen, om, niet tegenstaende het zeer geringe voordeel dat ik van dit Weekblad berekenen kan, ijverig en met lust, daer in voort te gaen.
Van tijd tot tijd echter vernam ik de begeerte van velen, dat deze gezangen een geschikt Boekdeeltje mochten uitmaken, en daer dit nu, met het XXVe No. van dezelve, gevoeglijk geschieden kan, worden dezelve U, onder den Tijtel van gezangen voor de gereformeerde kerk van nederland, Ie deel, toegewijd, en aen het publiek aengeboden.
Met het volgende XXVIe No. zal het IIe deel een aenvang nemen, en ik zal, op denzelfden voet als met dit Ie deel, weeklijksch met de uitgave dezer gezangen voortgaen, hopende, en, vooral van U in het bijzonder, verwachtende, dat ge, door een ruimer weeklijkschen aenkoop als tot hier toe, ter bevordering van mijn oogmerk, en ter aenwakkering van mijnen lust, om dit zo nuttig als aengenaem werk voort te zetten, wel zult willen medewerken, en mij, ook daer door, van Uwe liefde te mijwaerts blijken geven.
Van dien tijd af dat ik van U gescheiden wierd, heb ik niet nagelaten, van mijne zijde, alle pogingen aen te wenden, welke, zonder laeghartigheid, overëenkomstig mijne principes, mijne eer en waerdigheid, mij geschikt schenen, om weder in