Rijksjeugdleider en aan alle leiders der Hitler-jeugd. Ik beloof bij onze heilige vlag, dat ik steeds trachten zal haar waardig te zijn. Zoo waarlijk helpe mij God.’)
Reeds hoopen zich in de zielzorg de gevallen op, waarin menschen verklaren, dat zij zich niet door een eed gebonden gevoelden, waarvan de weigering hun bestaan in gevaar zou hebben gebracht. De evangelische kerk zou een dergelijke, met den christelijken eisch botsende denkwijze gemakkelijker kunnen bestrijden, wanneer den christen de voor hem vanzelfsprekende opvatting van den eed veroorloofd was, dat n.l. geen eed handelingen vermag te dekken, die tegen Gods gebod ingaan. In feite is het echter gebeurd, dat ernstige christenen, die volledig bereid waren naar Gods wil gehoorzaam te zijn aan hun Overheid, uit hun ambten gezet zijn, omdat zij voor zich aanspraak maakten op genoemde opvatting. Daardoor is voor vele ambtenaren een volstrekt waarachtige houding zeer moeilijk geworden.
Het opnemen van de stembiljetten bij de laatste Rijksdagverkiezing heeft vele evangelische christenen in gewetensnood gebracht. Het is daarop gegrond, dat het nut voor het volk gesteld moet worden boven de waarachtigheid. Evangelische christenen, die ter wille der waarachtigheid voor hun beslissing zijn uitgekomen, zijn deswege gehoond en zelfs mishandeld geworden.
De evangelische christenen zijn er op grond der Heilige Schrift van overtuigd, dat God de Beschermer is van het recht en van de rechtloozen; daarom gevoelen wij het als een zich afkeeren van Hem, wanneer in rechtsgedingen willekeur intreedt en dingen gebeuren, ‘die niet recht zijn voor den Heere.’ Hiertoe behooren niet alleen de vele voorvallen in den kerkstrijd, maar ook behoort er toe de door de instelling en de gedraging van het Bureau voor kerkelijke besluiten in eindbeslissingen gegeven rechtsweigering (Aan-