Kapelaan Rossaint en dominé Niemöller
(1938)–J.J. Buskes– Auteursrecht onbekendDominé Niemöller.Begin Februari 1938 begon te Berlijn achter gesloten deuren het proces tegen Ds Martin Niemöller. Niemöller is in enkele jaren een van de meest bekende predikanten in Duitschland geworden. De levensgang van Niemöller is wel een buitengewoon merkwaardige. Van huis uit was hij zee-officier en bijna den geheelen oorlog heeft hij geleefd en gewerkt op een U-boot. In 1918, na den wapenstilstand, keert hij uit de Middellandsche Zee met zijn U-boot naar Duitschland terug. Hij moet met zijn boot dwars door een gebied, waar honderden mijnen liggen. Het is stikdonkere nacht en het stortregent. Op goed geluk vaart Niemöller verder. Wanneer hij door het mijnengebied heen is, schiet hem een brok in de keel. Er is een oude zeemansspreuk: God verlaat den braven zeeman niet, maar sturen moet hij zelf! Wie | |
[pagina 18]
| |
heeft hier eigenlijk gestuurd? Vanaf dit oogenblik is hem de intuïtieve zekerheid bij gebleven, dat nog een taak op hem wachtte. Waarom zou God anders zelf het roer in handen hebben genomen? In Duitschland gekomen, voelde Niemöller, dat hij niet langer zee-officier kon blijven en dat hij moest kiezen tusschen twee beroepen: boer of dominé. Een korten tijd wint de boer het en wij zien Niemöller op het land eggen en ploegen. Maar tenslotte worden bepaalde indrukken uit zijn kinderjaren al sterker en besluit Niemöller theologie te gaan studeeren. Zijn studie-tijd was niet gemakkelijk. Financiëele moeilijkheden drukken zwaar op zijn gezin. Het zijn bovendien de jaren, waarin in Duitschland alles woelt en gist. Wij zien Niemöller mee-optrekken tegen de Spartacisten, als spoorwegwerker en als kassier op een bank zijn brood verdienen, terwijl in de vrije uren gestudeerd wordt. Eindelijk bereikt hij zijn doel. Hij wordt dominé. Het zal voor een ieder wel duidelijk zijn, dat deze man geen taaie preeker en al evenmin een studeerkamergeleerde is. Niemöller zegt zelf in zijn autobiografie ‘Vom U-boot zur Kanzel’, dat hij theoloog werd, niet om als vakman het rad der theologische wetenschap een stuk verder te draaien, maar uitsluitend om vasten grond onder de voeten te krijgen voor het practische dominé's werk. Zuivere theologische belangstelling had Niemöller niet. Hij had echter in zijn leven gezien, dat het luisteren naar het evangelie van Jezus Christus en het geloof in Jezus Christus als Heer en Heiland nieuwe, vrije en sterke menschen maakt. Met dat evangelie kon hij - dat was zijn overtuiging - zijn volk met een eerlijk en oprecht hart dienen en waarschijnlijk beter helpen in zijn troosteloos bestaan dan wanneer hij stil en teruggetrokken op een boerderij zat. | |
[pagina 19]
| |
Het is een boeiend verhaal, deze autobiografie, waarin wij Niemöller van dag tot dag en soms van uur tot uur op zijn weg van de U-boot naar den preekstoel volgen. Wanneer men het boek uit heeft, weet men, dat wij met een man van karakter te doen hebben. Twee illustraties. Toen in November 1918 in Duitschland de omkeer kwam, voer Niemöller de haven van Kiel binnen, terwijl alle schepen reeds de roode vlag in top hadden. Hij streek echter de zwart-wit-rooden vlag om het zwarte oorlogskruis niet en hij commandeerde alle man gewapend aan dek, toen het volk op de kade een dreigende houding aannam. Eerst toen alle mannen van boord waren, haalde hij zelf het zwart-wit-rood binnen, omdat zijn boot geen dienst meer zou doen. Nog sprekender is de volgende gebeurtenis. Een week later krijgt Niemöller bevel om zijn onderzeeër aan de Engelschen uit te leveren. ‘Laten degenen die onze schepen aan de Engelschen cadeau hebben gedaan, ze maar zelf wegbrengen’, is zijn antwoord. Hij wordt uit den dienst ontslagen, met verlies van alle recht op steun. Niemöller is dus van huis uit een conservatief, een openlijk vijand van de rooden en de Republiek. Niemöller begint zijn dominé's-loopbaan in een kleine arbeiders-gemeente in Westfalen. Sinds 1925 is hij dominé te Dahlem.
Na de nationaalsocialistische revolutie is hij één van de eersten, die het groote gevaar van het nationaalsocialisme met zijn levens- en wereldbeschouwing onderkennen en die het bedrog, dat het nationaalsocialisme met het parool ‘positief christendom’ pleegt, doorzien. Hij behoort tot de weinigen, die vanaf het begin | |
[pagina 20]
| |
geprotesteerd en geageerd hebben tegen de Duitsche Christenen met hun valsch evangelie van christendom en nationaalsocialisme, waarin de groote daden van Hitler tot de groote daden van God worden geproclameerd. Hij verzet zich met hand en tand tegen de gelijkschakeling van de kerk, die op twee punten voltrokken wordt: de invoering van de Ariër-paragraaf op het terrein van de kerk en de benoeming van Müller tot Rijksbisschop. Hij voert het pleit voor een kerk, die uitsluitend kerk van Jezus Christus is, die geen andere heeren erkent dan haar eigen Heer, die niet anders doet dan ook in het jaar 1933 het evangelie van Jezus Christus prediken: de groote daden van God, en niet: de groote daden van Hitler. Men heeft Niemöller in 1933 en in de jaren, die volgen, telkens opnieuw verweten, dat hij strijd voerde op ondergeschikte punten, dat hij te fel en te principiëel was, dat hij kleine en onbelangrijke zaken tot groote en gewichtige kwesties opblies, dat hij het conflict zocht. Reeds in 1933 heeft hij op deze beschuldigingen in zijn ‘Stellingen inzake de Ariërskwestie in de kerk’ antwoord gegeven. Om zijn optreden in 1933 en in de latere jaren te begrijpen is dit antwoord van beteekenis. Niemöller streed tegen de invoering van de Ariërparagraaf op het terrein van de kerk. Bekeerde Joden moeten volgens hem als leden der christelijke kerk en dat in volle rechten erkend worden. Men verweet hem, dat hij in deze volgens velen onbelangrijke kwestie zoo fel positie koos en van geen toegeven weten wilde. Waarom was dat noodig? Niemöller geeft dit antwoord: ‘Het is nog nooit zoo geweest, dat de christelijke kerk zelf het punt, waarop de belijdenis bestreden wordt, heeft kunnen bepalen. Als voorbeeld is voor mij de ver- | |
[pagina 21]
| |
volging onder Decius van belang. Toen ging het om de vraag van het loyaliteitsoffer voor den keizer. Het christelijk geweten had het zich op dit punt gemakkelijk kunnen maken met een beroep op 1 Corinthe 8:4. Er zijn geen afgoden en dus is dit offer geen offer, maar slechts een daad van politieke gehoorzaamheid. Vele christenen hebben zoo een gemakkelijke oplossing gezocht. Anderen hebben echter om hun belijdenis geleden tot aan het martelaarschap toe. Wie van deze twee groepen heeft den juisten weg gekozen? Wij moeten hier denken aan wat onze vaderen in de ‘Konkordiënformel’Ga naar voetnoot1) gezegd hebben, dat nl. in tijden van belijden ook in middelmatige dingen niet mag worden toegegeven. Anders is het gevolg, dat van uit zoo'n punt de geheele belijdenis buiten werking wordt gesteld. Het is zeker geen toeval, maar een teeken van ‘grosz Macht und viel List’Ga naar voetnoot2), dat de gemeente van Jezus Christus zoo aangevallen wordt, dat slechts een deel inderdaad merkt: het gaat om het geheel.’ Niemöller heeft telkens opnieuw tot de groep behoort, die besefte: het gaat om het geheel! Zoo bij de invoering van de Ariërparagraaf en de benoeming van den Rijksbisschop. Zoo in later tijd bij de erkenning van de door de Rijkskerkminister benoemde kerkcommissies, bij het verbod van de collecten van de Belijdende Kerk, bij het verbod van het instandhouden van seminaries, bij het verbod van bepaalde afkondigingen in de kerk en zoo maar voort. Bij al deze op zichzelf misschien niet zoo belangrijke kwesties ging het om het geheel. Door de kerk op elk van deze punten aan banden te leggen, wilde men haar als kerk van haar vrijheid berooven en gelijkschakelen. | |
[pagina 22]
| |
Niemöller heeft het beseft en hij heeft op alle punten, waar het gevaar dreigde, weerstand geboden.
Wanneer de Duitsche Christenen met hun valsch evangelie in de kerk doordringen en de leiding in handen nemen, sticht Niemöller den Noodbond van de predikanten, die zich verzet tegen de Duitsche Christenen en meer in het algemeen tegen de gelijkschakeling van de kerk door den staat. De predikanten, die lid worden, beloven elkander, zich in hun prediking slechts aan de Heilige Schrift en de belijdenisgeschriften der Reformatie gebonden te weten. De stichting van den Noodbond is het begin van den Duitschen kerkstrijd, die nu al bijna vijf jaar duurt en in welken Niemöller één van de leidende figuren wordt. Hij behoort met Asmussen en Barth tot de radicale groep van de Belijdende Kerk. Niemöller was één van de eerste predikanten, die voor de N.S.D.A.P. bedankten. Voor zoover ik kan nagaan, reeds in 1933. Hij deed het openlijk, door zijn partij-insigne terug te sturenGa naar voetnoot1). Zijn vensterruiten worden ingeslagen en op zekeren dag verwoest een bom het interieur van zijn studeerkamer. Zijn telefoongesprekken worden afgeluisterd. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat wordt hij geschaduwd. Maar Niemöller beschikt over een stel stalen zenuwen. Hij gaat rustig, maar vastberaden zijn weg en hij preekt elken Zondag niets anders dan alleen het evangelie van Jezus Christus. Dat is evenwel in het tegenwoordige Duitschland staatsgevaarlijk. Men mag er Christus wel prediken, maar niet: Christus alleen. Het moet zijn: Christus en Hitler! | |
[pagina 23]
| |
Men verbiedt Niemöller het preeken. Hij preekt toch en zijn gemeente staat achter hem. De Rijksbisschop - zaliger nagedachtenis - stuurt hem met vacantie. Niemöller heeft echter geen behoefte aan vacantie. Hij blijft preeken. De eerste maal na het preekverbod over het geloof, dat de wereld overwint. De Rijksbisschop verleent hem emeritaat. Niemöller is echter op geen stukken na aan zijn emeritaat toe. Den eersten Zondag na zijn emeritaat staat hij als altijd op den preekstoel en verkondigt het evangelie. In December 1935 zegt hij in een godsdienstoefening den Rijkskerkminister openlijk de gehoorzaamheid op en noemt hij de verordeningen van dezen minister voor de kerk van nul en geener waarde. Hij roept de gemeente op tot trouw in den dienst van Jezus Christus. Nu is het de Gestapo, die Niemöller het preeken verbiedt. Zij heeft even veel succes als de Rijksbisschop. Niemöller blijft preeken en hij noemt het in zijn preeken absurd, dat men nog van een vrije kerk durft spreken, wanneer de Gestapo Zondag aan Zondag de kerkdiensten controleert. Hij verwijt de Regeering, dat zij de kerk gelijkschakelt en wekt de kerk op, deze gelijkschakeling zonder meer en op alle punten af te wijzen. De kerk mag geen compromissen sluiten. Liever moet zij lijden dan ontrouw worden. Heeft de kerk dan geen verplichtingen tegenover het eigen volk? Niemöller beantwoordt deze vraag bevestigend. In 1935 houdt hij te Berlijn een referaat ‘Dienst der Kirche am Volk’. De vraag is echter, op welke wijze de kerk het volk heeft te dienen. Niemöller breekt radicaal met alle beschouwingen, die een synthese tusschen geloof en vaderland, altaar en troon propageeren. De kerk is er niet om | |
[pagina 24]
| |
de menschen en de behoeften van het volk te vervullen. Wanneer de kerk van het volk haar opdrachten ontvangt, is zij verloren. Zij is niet een stuk van het volksleven. Zij ontvangt haar bevelen alleen van Jezus Christus en zij dient daarom het volk uitsluitend door Jezus Christus als Heer te erkennen en Zijn evangelie te prediken. Regeeren volk en staat in de kerk mee, dan wordt Christus onttroond en krijgt de wereld de alleenheerschappij. Daarom heeft de kerk niet de taak, om aan den staat een christelijke levensbeschouwing en een christelijke staatsidee te leveren. De kerk leeft niet van de religieuze volksgoederen, maar van de boodschap Gods. Zij heeft tot taak, het volk tegen zelfvergoding te waarschuwen, opdat het volk nooit op den troon van God ga zitten. Hoe Niemöller deze principiëele inzichten in zijn preeken verwerkte moge blijken uit enkele preekfragmenten. Ons geloof wordt gedwongen zichzelf te verdedigen. Het moet zich laten welgevallen, dat men het bepaalde grenzen stelt en het tot een gehoorzame vazal en bondgenoot van wereldlijke machten maakt. Duidelijker dan ooit te voren zien wij ons voor de vraag van den bijbel geplaatst: wat dunkt u van Jezus Christus? In Hem spreekt tot ons niet de stem van bloed en ‘Volkstum’, niet een religie, die men naar welgevallen kan omsmeden. Wanneer bloed en bodem de hoogste maatstaven zijn, dan is het met het christelijk geloof gedaan. | |
[pagina 25]
| |
ernst niet te verdoezelen. Die ligt daarin, dat niemand deze beslissing van mij af kan nemen, ja zelfs dat niemand deze beslissing voor mij gemakkelijk kan maken. | |
[pagina 26]
| |
wereld en de gemeente loopt ten einde en uit de windstilte breekt een geweldige storm los. | |
[pagina 27]
| |
er aan, dat op het oogenblik in de Annakerk de preekstoel leeg blijft, omdat onze dominé en broeder Müller met zeven en veertig andere broeders en zusters van onze Evangelische Gemeente gevangen gehouden worden en wij denken er tegelijkertijd aan, dat nu, tot zelfs in de christelijk kerk toe, gezegd wordt: ‘zij zullen vast en zeker niet geheel onschuldig zijn’.Ga naar voetnoot1) Zoo preekte Niemöller Zondag aan Zondag. Januari 1936 zendt hij zijn ‘Die Staatskirche ist da’ de wereld in, een fel protest tegen de algeheele gelijkschakeling van de kerk. Staatskerk is de kerk geworden en staatskerk beteekent, dat de kerk tot een willig werktuig van de politieke machthebbers geworden is, in plaats van dat zij het evangelie zonder aanzien des persoons verkondigt, een kerk voor welke niemand respect heeft en die aan haar onvrijheid te gronde gaat. De staat regeert met behulp van de Gestapo de kerk. Geestelijk verwoest zij de kerk. Het geschrift eindigt met de woorden: ‘Men heeft een weg ingeslagen, die de innerlijke dood der Evangelische Kerk in het moederland der Reformatie ten gevolge moet hebben. In deze situatie is er slechts één gebod: Men moet God meer gehoorzaam zijn dan de menschen’. Het geschrift wordt door de Gestapo in beslag genomen. Nog later publiceert hij met Dibelius een bundel opstellen onder den titel: ‘Wij roepen Duitschland tot God’. Op den dag van verschijning wordt de geheele oplaag in beslag genomen. Het boek keert zich tegen alle pogingen, om in plaats van den God der bijbelsche openbaring een beeld, dat een product van menschelijke fantasie, menschelijk voelen en willen is - van rasbewustzijn b.v. - op te richten. Deze menschelijke God is terecht aan de kritiek | |
[pagina 28]
| |
der godloozen prijsgegeven. De staat moet aan de kerk de vrijheid geven, om het evangelie te prediken en mag niet een Christusvijandige prediking met zijn macht ondersteunen. Zij mag zelf geen kerk zijn en een eigen religie proclameeren. Juli 1936 onderteekent Niemöller met enkele anderen het ‘Protestschrijven van de Belijdende Kerk aan Hitler’, waarin niet alleen tegen de gelijkschakeling der kerk, maar ook tegen de gruwel van het Antisemitisme, de concentratie-kampen, de tegenwoordige rechtspraak in het Derde Rijk geprotesteerd wordtGa naar voetnoot1).
Men heeft om allerlei redenen Niemöller langen tijd ontzien. Op den duur was het onmogelijk. Het nationaalsocialisme verdraagt zulke predikers niet. De levens- en wereldbeschouwing van het nationaalsocialisme en het christelijk geloof van Niemöller zijn niet te verzoenen. De kerk van Niemöller kan onder het nationaalsocialisme alleen maar lijden. 1 Juli 1937 werd Niemöller gearresteerd. Een kort oogenblik heeft men hem vrijgelaten, om hem dadelijk daarop weer gevangen te nemen. Wij mogen gerust zeggen, dat hij sinds 1 Juli 1937 gevangen gezeten heeft. Bij het verhoor, dat men hem afnam, liet men hem vijf uur in de houding staan. Beestachtig! Niemöller doorstond het. Na enkele weken in de gevangenis te hebben doorgebracht, schreef hij aan een van zijn vrienden: Ik verklaar gaarne, dat ik mij heden - na zes weken - niet slechts ongebroken, maar ook vol dank en vreugde over Gods genadige leiding in mijn cel bevindt. Het is immers een ondoorgrondelijke waarheid van | |
[pagina 29]
| |
onzen Heere Jezus Christus, dat Zijn trouw in alle omstandigheden ons overeind houdt, inderdaad alsof er niets geschied is, terwijl toch juist alles geschied is, wat ons nood aandoet. Zoo rust ik dus nu in vrede uit van de vele onrust der laatste jaren en wacht getroost en geduldig af, of de Heer mij weder in Zijn dienst buiten deze muren van noode heeft. Of en wanneer? Het zal niet mijn zorg zijn. Ik weet, dat ik door veel gebeden gedragen word te zamen met de anderen, die door God in deze eenzaamheid en stilte gebracht zijn. Begin Februari begon het proces. Achter gesloten deuren. Leve de nationaalsocialistische heilstaat. De aanklacht luidde: ‘Arglistige aanvallen op Staat en partij, voortgezet misbruik maken van den kansel, voor politieke doeleinden en openlijke aanzetting tot ongehoorzaamheid tegen de wetten van den staat’. Wij kennen dat. Zoo zegt de staat het. De kerk zegt het anders. Aldus, met de belijdenis van Barmen: Jezus Christus, gelijk Hij ons in de Heilige Schrift wordt betuigd, is het ééne Woord Gods, dat wij hebben te hooren en in leven en sterven hebben te vertrouwen en te gehoorzamen. Men kent de andere bronnen van Godsopenbaring: staat, volk, geschiedenis, ras, bloed, bodem en zoo maar voort. Niemöller voor de rechtbank te Berlijn. | |
[pagina 30]
| |
Dat wil zeggen: de kerk van Jezus Christus tegenover den nationaalsocialistischen staat. Niemöller behoort tot de martelaren van den modernen tijd. De nationaalsocialisten trachten hem en de zijnen voor te stellen als bekrompen wezens en misdadigers. Maar wij weten, dat het in dit proces achter gesloten deuren gaat om de groote vraag: Christus of Hitler? Zal de kerk van Christus alleen Christus of ook nog andere heeren dienen? Niemöller staat als belijder van Jezus Christus terecht voor het moderne heidendom. Zijn zaak - ik zeg het met groote schuchterheid - is ook onze zaak. Nog liever zeg ik het zoo: God geve, dat zij de onze is. Achter gesloten deuren! Maar het zal onmogelijk zijn, om de stem van dezen belijder te smoren. Indien men hem het belijden in het openbaar onmogelijk maakt, dan zullen de gesloten deuren spreken.
Op 2 Maart 1938 heeft het Bijzondere Gerechtshof te Berlijn het vonnis geveld. De beklaagde werd wegens voortgezet vergrijp jegens paragraaf 130A, artikel i van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld tot zeven maanden vestingstraf. Voorts werd hij wegens vergrijp tegen de verordening van 28 Februari 1933 veroordeeld tot een geldboete van 1500 Mark. De vestingstraf en de 500 Mark geldboete worden geacht door het voorarrest te zijn voldaan. In plaats van de boete van 1500 Mark komt, ingeval van niet-betaling, een gevangenisstraf van drie maanden. Ds Niemöller is tevens veroordeeld tot betaling der kosten van het proces. Paragraaf 130a. artikel I van het Wetboek van Strafrecht is de zgn. kanselparagraaf. De tekst hiervan luidt: | |
[pagina 31]
| |
Een geestelijke of ander dienaar des Woords, die in de uitoefening of naar aanleiding van de uitoefening van zijn beroep in het openbaar voor een menschenmenigte, in een kerk of op een andere voor religieuze bijeenkomst bestemde plaats voor verscheidene toehoorders aangelegenheden van de staat op een den openbaren vrede in gevaar brengende wijze tot onderwerp maakt van een proclamatie of bespreking, wordt gestraft met gevangenis- of vestingstraf tot ten hoogste twee jaren. De verordening van 28 Februari 1933, op grond waarvan Niemöller tot geldboeten veroordeeld is, is de verordening tot bescherming van de staat. Men hoopte, dat Niemöller na dit vonnis in vrijheid zou worden gesteld. Dit is niet geschied. Hij is naar het concentratiekamp Sachsenhausen overgebracht. Het Duitsche Nieuws- Bureau bericht, dat de reden is, dat Niemöller van plan is ‘zijn staatsvijandig een de openbare orde en rust in gevaar brengende agitatie’ voort te zetten. Hij zal worden losgelaten, indien hij belooft, zich in zijn prediking te beperken tot zuiver godsdienstige onderwerpen en zich niet op het terrein van het staatsbestuur te begeven. Niemöller moet zwijgen. Maar zwijgen is naar het woord van Pascal voor de christelijke kerk de ergste vervolging. Nooit hebben Gods heiligen gezwegen. Niemöller kan niet zwijgen. Tot in het concentratiekamp toe blijft hij getuigen, al was het alleen door zijn overtuigd neen op de vraag, om de kerk terwille van de staat te verraden en Christus ter wille van het nationaalsocialisme te verloochenen.
De strijd in Duitschland begint pas. Alle tegenstanders zijn gelijkgeschakeld. Alleen de kerk biedt weerstand. | |
[pagina 32]
| |
Dit is voor de kerk geen reden om zich te verheffen. Barth heeft aan het begin van dit jaar gezegd: ‘De Duitsche kerk heeft een klein bewijs voor de realiteit van het christelijk geloof mogen geven. Het zou een grooter bewijs voor die realiteit zijn geweest, wanneer de christenen in Duitschland den gruwel van het nationaalsocialisme, de concentratie-kampen, de Jodenvervolgingen hadden kunnen verhinderen. Maar in alle zwakheid heeft de Duitsche kerk toch getoond, dat het christelijk geloof een feit is, dat men ook in de zichtbaarheid van het menschelijk leven niet negeeren kan en welks macht reeds op aarde aan de andere aardsche machten een grens stelt’. De kerk in haar geheel moge inderdaad nog slechts een klein bewijs voor de realiteit van het christelijk geloof hebben gegeven, Niemöller heeft er een groot bewijs voor gegeven. Zijn persoon, zijn werk, zijn prediking is een getuigenis van de kracht van het geloof, waarop het nationaalsocialistisch heidendom zijn tanden stuk breekt. Niemöller komt op voor de vrijheid van de evangelieprediking. Maar in dezen zijn strijd komt hij op voor de door God gewilde vrijheid op alle terreinen van het menschelijk leven. Hij stelt aan de staat grenzen.
Wat Niemöller van ons vraagt? Dat wij in den strijd, waarin God hem deze jaren en voor- al den laatsten tijd stelt, meeleven en meestrijden, door op de plaats, waar God ons stelt, Jezus Christus te belijden als Heer en den bijbel als de eenige bron der Godsopenbaring. Niet alleen in Duitschland, maar ook in Nederland zijn er andere heeren, die onzen Heer naar de kroon steken, en worden er bronnen van Godsopenbaring gepropageerd, die den bijbel op non-actief dreigen te zetten. |
|