| |
| |
| |
Kapelaan Rossaint.
Vóór de nationaalsocialistische revolutie in 1933 werkte Dr Rossaint als kapelaan te Oberhausen, in een parochie, die voor het grootste gedeelte uit arbeiders bestond. Echt een arbeidsveld voor Rossaint. Het evangelie van Christus beteekende voor hem als de boodschap van het Koninkrijk Gods ook de boodschap van sociale gerechtigheid. De arbeiders waren zijn vrienden en hij was hun kameraad. Hij daalde niet tot hen af in een onwaarachtige neerbuigende goedheid. Hij leefde onder hen en deelde in hun nood, geestelijk en stoffelijk.
Tegelijkertijd zocht hij contact met geestverwanten in het buitenland. Het evangelie van Christus verstond hij immers ook als de boodschap van internationale gerechtigheid. Het predikt de verzoening van God en mensch in Christus en als zoodanig raakt het niet alleen de verhouding van mensch tot mensch, maar ook die van volk tot volk. Rossaint was een van de bekende Roomsch-Katholieke antimilitairisten. Wanneer dan ook in 1932 de Katholieke Duitsche Liga en de Vredesbond van Duitsche Katholieken in de Rijn-provincie en in Westfalen een kruistocht voor den vrede en de ontwapening organiseeren, neemt Rossaint actief aan hun beweging deel. Het parool van deze strijders tegen den oorlog, die van stad tot stad het vaandel van den Godsvrede dragen en in elke stad aan honderden de oproep van het evangelie doorgeven, is: ‘Abrüstung immer, Aufrüstung nimmer’. Ontwapening altijd, bewapening nooit! De meeste christenen in Frankrijk en België - ook in Nederland - gebruikten in die dagen voor de propaganda van hun inzichten dezelfde vier woorden. Alleen was de volgorde een andere: bewapening altijd, ontwapening nooit! Rossaint vormde met zijn
| |
| |
antimilitairistische geestverwanten slechts een kleine groep, maar het was een kleine groep van dappere strijders, die er niet voor terugschrokken tegen stroom op te roeien.
Rossaint ontving bij zich thuis vredesvrienden uit andere landen, in zijn kamer, die heel sober gemeubileerd was. Op het armoedige af. Zijn eenige rijkdom bestond in zijn boeken en tijdschriften.
Rossaint was volkomen op de hoogte van al wat er in Duitschland omging. Met een in die dagen weinig voorkomende helderziendheid voorspelde hij de overwinning der Nazi's. Hij vreesde voor de toekomst. Hij was in angst. Niet om zichzelf, maar om zijn volk en het geloof van zijn volk.
Hij liet een teekening zien op den omslag van een tijdschrift. Een jonge Roomsche arbeider snoeit met forsche hamerslagen een enorm Hakenkruis, om het de gestalte van het Christuskruis te geven. Zoo moest het geschieden, maar of het inderdaad zoo geschieden zou? Rossaint wist het niet. Hij vreesde. Zijn apostolische geest vermoedde reeds van te voren den zwaren strijd die komende was en de vele beproevingen, welke hen zouden wachten, die vanaf dat oogenblik zich zouden scharen om het Christuskruis, in den strijd met het Hakenkruis, een strijd op leven en dood.
Een Belg uitte zijn verbazing over den naam, dien de kapelaan droeg: ‘Een Waalsche familienaam?’ Inderdaad, het geslacht Rossaint stamt uit Walenland. Na den oorlog had Rossaint voor België kunnen kiezen. ‘Waarom zijt gij in Duitschland gebleven?’ ‘Duitschland was mijn vaderland en Duitschland was overwonnen, men had het een onrechtvaardig vredesverdrag opgedrongen....’ Zoo getuigde Rossaint, trouw aan zijn vaderland in den allerzwaarsten en allermoeilijksten tijd, zich volkomen bewust
| |
| |
van al wat zijn vrijwillige keuze hem aan offers zou kosten indien eenmaal zou komen datgene, waarvan hij vast overtuigd was, dat het in enkele jaren komen moest.
De nationaalsocialistische revolutie is gekomen. Het heeft geen jaren geduurd. Slechts één enkel jaar. Op alle levensgebieden beteekent zij een radicale verandering. Het nationaalsocialisme loopt alles onder den voet. Het schakelt alle tegenstanders gelijk: de partijen, de pers, de school, de universiteit, het tooneel, de rechtbank, de kunst, de wetenschap. Zij zijn allen omgevallen.
Alleen de kerk biedt weerstand.
De Protestantsche Kerk. Maar ook de Roomsche Kerk. Gebrekkig. Aarzelend. Veel te zwak. Maar de kerk biedt weerstand. Zij is de eenige plaats in Duitschland, waar het nationaalsocialisme aan zijn grenzen herinnerd wordt, waar aan het Hitler-regime een halt toegeroepen wordt.
De weerstand van de Roomsche Kerk is op sommige oogenblikken en in bepaalde verhoudingen nog sterker dan die van de Protestantsche Kerk.
Terwijl Rijksbisschop Müller als een huurling de geheele Protestantsche Jeugdbeweging aan den staat uitlevert, blijft de Roomsche Kerk haar recht op de opvoeding van haar jeugd onverzwakt handhaven.
Dit recht wordt van nationaalsocialistische zijde in zeker opzicht erkend. In het Concordaat, dat Hitler en de Paus in 1933 afsloten, werd vastgelegd, dat de Katholieke Jeugdvereenigingen konden blijven bestaan en hun arbeid mochten voortzetten. De lichamelijke verzorging der jeugd - sport en gymnastiek - werd hun ontnomen, maar het recht op de geestelijke verzorging der jeugd werd hun toegekend.
De Katholieke Jeugdvereenigingen hebben zich vanaf
| |
| |
het begin zeer nauwkeurig aan de bepalingen van het Concordaat gehouden, maar de Nazi's hebben voortdurend aanleidingen en gelegenheden gezocht, om tegen het voortbestaan en het werk van de Katholieke Jeugdvereenigingen te ageeren.
Geen wonder. Deze actie is niet slechts een voor de handliggende konsekwentie van den totaliteitseisch die de ‘Hitler Jeugd’ stelt, maar zij is ook een even zeer voor de hand liggende toepassing van het nationaalsocialisme als levens- en wereldbeschouwing op het terrein van de opvoeding. Deze levens- en wereldbeschouwing en het christelijk geloof van de Katholieke Jeugd zijn niet te verzoenen. Wat het nationaalsocialisme propageert ten opzichte van het ‘positieve christendom’, de volksgemeenschap, den staat en de nationale gedachte, is voor de Katholieke Jeugd, die waarlijk Katholiek leeft, onaanvaardbaar.
Het Concordaat heeft een oplossing gezocht in werkverdeeling, een werkverdeeling ten gunste van de Katholieke Kerk. Het nationaalsocialisme kan evenwel onmogelijk in deze werkverdeeling berusten. Het eischt krachtens zijn innerlijk wezen niet alleen de lichamelijke, maar ook de geestelijke opvoeding van de jeugd op. Het wil zich de jeugd met lichaam en ziel, in leven en sterven, ten eigendom maken.
Al heel spoedig begon de strijd.
Den eersten tijd op een geraffineerde en kleinzielige wijze. De Hitlerjeugd organiseerde overvallen op de Katholieke Jeugdgroepen. Zij lokte vechtpartijen uit. De Katholieke Jeugd kreeg er altijd de schuld van. De politie greep steeds in ten gunste van de Hitler Jeugd en het eind van het lied was, dat verschillende vereenigingen en groepen verboden werden.
| |
| |
Zoo begon de strijd.
Het vervolg bestond in de uitvaardiging van allerlei verordeningen. Wandelen en kampeeren werd aan de Katholieke Jeugdvereenigingen verboden. Ten opzichte van examens en sollicitatie's werden de leden der Hitler Jeugd bevoordeeld. De kinderen van de staatsambtenaren werden verplicht lid van de Hitler Jeugd te worden. Dubbel lidmaatschap was niet mogelijk en dus werden zij gedwongen de Katholieke Jeugdorganisatie's te verlaten. Aan het einde van 1936 komt een wet voor het geheele Rijk. Alle jongens en meisjes beneden de achttien jaar moeten lid van de Hitler Jeugd zijn. Een wet, die lijnrecht ingaat tegen den geest en de bepalingen van het Concordaat. Maar de Hitler-regeering legt het Concordaat op haar wijze uit.
Ondanks al deze maatregelen bleef de Katholieke Jeugd een gesloten eenheid.
Tot groote ergernis van de Nazi's.
Deze probeeren daarom op nog weer een andere wijze de Katholieke Jeugdvereenigingen te treffen en wel door een aanval te doen op hun leiders.
Het centrum van de Katholieke Jeugd bevindt zich in Düsseldorf. Daar is de Centrale van de Katholieke Jeugdorganisatie's gevestigd. Daar bevindt zich ook de Uitgeverij, die de verschillende jeugdbladen verzorgt. Bekend is vooral ‘Die Junge Front’.
De algemeene leiding van de Katholieke Jongemannenvereenigingen was in handen van Wolker en Dr Clemens.
In het begin van 1936 omvatte de Centrale van Düsseldorf nog ongeveer 400.000 jonge Katholieken.
Düsseldorf was echter niet alleen het organisatorische centrum. Het was ook het geestelijk centrum.
In Düsseldorf woonde en werkte kapelaan Rossaint,
| |
| |
die om zich een groep leiders en vooraanstaanden der Katholieke Jeugdvereenigingen verzameld had. Zij bespraken samen de vragen van het sociale en politieke leven van uit hun Katholieke geloofsovertuiging. Zij hielden zich bezig met de groote bewegingen van den tijd. Practisch en principiëel. Zij discussiëerden met elkander over de grondslagen van het nationaalsocialisme en het communisme.
Rossaint en de zijnen wilden het evangelie prediken in woord en daad. In het leven van elken dag, in hun omgang met de menschen, wilden zij belijders van Jezus Christus zijn, levende van Zijn genade, luisterende naar Zijn gebod van liefde tot God en den naaste. Zij hielden niet alleen theoretische discussies over de oorzaken van den socialen nood, maar probeerden ook de slachtoffers van het moderne productieproces practisch te helpen. Zij zochten contact met hen, die, mede tengevolge van de maatschappelijke toestanden en de vervreemding van de verschillende volksgroepen van elkander voor het christendom waren verloren gegaan, om hen weer voor het christendom, en dat beteekende voor Rossaint en de zijnen: voor Christus, te winnen.
Fuhrmann, een lid van den Geneeskundigen Raad, zelf een nationaalsocialist, geeft in een voor den Rechtbank uitgebracht rapport het volgend getuigenis over Rossaint:
‘Zijn arbeid was practisch en radicaal. Hij versmaadde alle levensgenietingen, at zelden vleesch, rookte niet en dronk niet. Menigmaal had hij al op den derden dag van de maand geen geld meer, daar hij alles weggaf. Zijn woning stond voor iedereen open. Soms waren er zoovelen, die een toevlucht bij hem zochten, dat hij zelf de zolder opzocht, om te kunnen werken’.
Zoo leefden Rossaint en de zijnen.
| |
| |
Rossaint zelf zag zijn arbeid als zielzorg in den vollen zin van het woord. Hij werkte onder Roomschen en niet-Roomschen, nationaalsocialisten en communisten, vromen en goddeloozen. In allen zocht hij den mensch. Het was Christus immers altijd om den mensch te doen geweest. Zoo werd Rossaint het voorbeeld voor vele leiders der Katholieke Jeugdbeweging en won hij sympathie in de meest uiteenloopende kringen van Düsseldorf.
Het Nazi-Regime heeft in zijn strijd tegen de Katholieke Jeugdbeweging zijn felste aanvallen gericht op de Centrale Jeugdleiding in Düsseldorf en op den persoon van kapelaan Rossaint.
Verschillende keeren werd het Jeugdblad ‘Die Junge Front’ verboden. De naam van het blad moest een andere worden. Januari 1936 werd het blad definitief verboden. Het had toen een oplaag van 300.000 exemplaren.
Het Katholieke Jeugdhuis - hier zetelde de Centrale - werd gesloten. De drukkerij werd stopgezet. De Algemeene Voorzitter, Wolker, werd gevangen genomen. Van de zijde van het Vaticaan werd geprotesteerd en Wolker werd weer vrijgelaten.
In de eerste week van Februari 1936 werd de laatste aanval gedaan. Een heele schaar jeugdleiders werd gevangen gezet: de Algemeene Secretaris, Dr Clemens, verschillende kapelaans, samen meer dan honderd leiders der Katholieke Jeugdbeweging. Onder hen was ook Dr Rossaint.
Bij gebrek aan bewijs en tengevolge van hoogere interventie werden de meesten na verloop van tijd vrij gelaten, al hebben meerderen ruim een jaar gevangen gezeten. Enkelen werden gevangen gehouden en tegen deze enkelen: Dr Rossaint, Dr Clemens, kapelaan Kremer, Steber, Jülich en nog twee andere aangeklaagden, werd in April 1937 te Berlijn een proces gevoerd, dat drie weken duurde.
| |
| |
Gedurende vele maanden heeft men bezwarend materiaal bijeengebracht.
Rossaint was de man, op wien men het inzonderheid gemunt had.
Op de meest gemeene wijze heeft men getracht door ‘verhooren’ van jongens dezen Roomschen priester te belasten met de beschuldiging van onzedelijke handelingen met de hem toevertrouwde jeugd, zooals men ook in het proces zelf gepoogd heeft zijn zuiver zakelijke en voor een deel pastorale verbindingen met de veroordeelde communiste Berta Karg als een bedenkelijke verhouding te karakteriseeren. Beide pogingen mislukten. De vele verhooren leverden niets op. Ook met de hulp van de Gestapo is men er niet in geslaagd, dezen priester in zedelijk opzicht te diskwalificeeren.
Zoo bleef er dan niets anders over dan de beschuldiging van hoogverraad: Dr Rossaint zou met communisten hebben samengewerkt en zich daardoor aan de veiligheid van den staat bezondigd hebben. Ook zijn arbeid in den Vredesbond van Duitsche Katholieken in de jaren voor 1933 werd hem als misdaad toegerekend.
Hoogverraad!
Hebben Rossaint en de zijnen inderdaad geprobeerd, een politiek eenheidsfront met de communisten te vormen? Wilden zij waarlijk de Katholieke Jeugd in de armen van het communisme voeren? Was hun vredesactie metterdaad landverraad en verloochening van de hoogste belangen van het Duitsche volk?
Geen van deze beschuldigingen heeft men waar kunnen maken.
Met communisten heeft Rossaint inderdaad aanraking gezocht en contact gehad. Maar dit contact was zielzorg met een socialen inslag.
| |
| |
De communist Ewald Kaiser getuigde:
‘Rossaint's streven was er inzonderheid op gericht, de jonge communisten, met wie hij in aanraking kwam, voor de kerk terug te winnen. Hij handelde geheel en al volgens de Katholieke wereldbeschouwing en de algemeene ideeën van menschelijkheid. Daarom interesseerde Rossaint zich vooral voor economische vragen, sociale kwestie's en het vredesprobleem’.
Bertha Karg, de communiste, gaf ondanks alle dreigementen van den president van de rechtbank op de vraag naar Rossaint's zoogenaamde communistische gezindheid dit antwoord:
‘Neen, Rossaint's houding werd uitsluitend bepaald door menschelijkheid en christelijke naastenliefde. Tegen de doelstellingen der communisten had hij groote bezwaren van godsdienstigen aard. Maar als functionaris van de communistische Jeugdorganisatie, die de eenheid van de Duitsche jeugd voor vrede en vrijheid van Duitschland nastreeft, was het mijn plicht, ook met de Katholieke jeugd contact te zoeken’.
Als bewijs van de beschuldiging gold o.a. dat Rossaint in 1932 aan een armen drommel, die politiek bij de communisten hoorde, een paar schoenen en wat geld gegeven had, hoewel Rossaint's verdediger kon bewijzen, dat Rossaint ook S.A.-mannen geholpen had.
Uiterst merkwaardig waren de getuigenissen van enkele communisten, die voor deze gelegenheid uit de gevangenis gehaald werden en die bekenden, opdracht gehad te hebben, om in verschillende vereenigingen door te dringen en er communistische propaganda te maken. Bij hun verhoor kwam het tusschen den president en een van deze communisten tot de volgende dialoog:
‘President: In welke groepen werkte U met uw vrienden?
| |
| |
Getuige: S.A., S.S. .... Protestantsche Jeugd, Katholieke Jeugd.
President: Hadt U succes?
Getuige: Ja, veel.
President: In welke groepen?
Getuige: Vooral in de S.A.
President: Wat? U wilt ons misleiden?
Getuige: Neen, ik spreek de waarheid.
President: Hoe stond het met de Katholieke Jeugd?
Getuige: Niemand van ons voelde er voor, omdat wij altijd merkten, dat daar niets voor ons te halen was’.
Rossaint's contact met communisten was zielzorg. Hij zag ook in den communist den mensch, voor wien Christus gekomen is en die daarom voor Christus gewonnen moet worden. Hij heeft in dit opzicht geleefd en gehandeld volgens zijn christelijke overtuiging: uit het geloof in Jezus Christus. Deze zijn overtuiging heeft hij ook voor de rechtbank verdedigd en uit dit zijn geloof heeft hij ook tot zijn beschuldigers gesproken.
Dit bleek duidelijk, toen de vraag naar zijn vredesgezindheid aan de orde kwam.
Niet ten onrechte heeft men gezegd: Meer dan alle redevoeringen van Hitler en de zijnen over den vrede is de behandeling van de vredesvraag in het proces-Rossaint verhelderend voor den werkelijken vredeswil van het nationaalsocialisme.
De Vredesbond van Duitsche Katholieken, die zes aartsbisschoppen, veertien bisschoppen, negen wijbisschoppen, twee prelaten en tweehonderdvijftig andere Katholieke geestelijken onder haar leden telde, werd als een staatsvijandige organisatie gekwalificeerd.
Het vredeswerk van leidinggevende en vooraanstaande Katholieken in de jaren voor 1933 werd met grooten nadruk
| |
| |
als het laagste en gemeenste landverraad aan de kaak gesteld.
Aan Dr Clemens werd het bovenmate kwalijk genomen, dat hij in 1933 op een Vredesdag van de Katholieke Jeugdbeweging in Frankrijk gesproken had voor den vrede en de verzoening tusschen Frankrijk en Duitschland.
Toen kapelaan Kremer verklaarde:
‘Wij hadden ons tot taak gesteld, in Katholieke kringen propaganda voor de vredesgedachte te maken’, antwoordde de president van den rechtbank hem:
‘Is het niet tot u doorgedrongen dat een voortdurende propaganda van de vredesgedachte in de door u gekozen vorm gevolgen moet hebben? Wie als apostel rondtrekt en den vrede predikt, gelooft aan den oorlog’.
Tot Rossaint zei de president:
‘Gij hebt in de nationaalsocialistische revolutie een dreigend oorlogsgevaar gezien, zonder te bedenken welke gevaren gij door uw defaitisme opgeroepen hebt.’
Rossaint heeft hem dit voor geen misverstand vatbare antwoord gegeven:
‘Ik heb in een discussie met jonge Katholieken het standpunt verdedigd, dat het nationaalsocialisme de chaos beteekent, omdat het tot oorlog leidt.’
Dit antwoord heeft Rossaint duur moeten betalen. Het nationaalsocialisme kan dit antwoord alleen maar als hoogverraad waardeeren. De ‘Angriff’ van 13 April 1937 schreef dan ook:
‘Het geval Rossaint is meer dan het geval van alleen maar een gewonen priester. Rossaint vertegenwoordigt de geesteshouding van al die geestelijken, welke in hun verachting van het eigen volk altijd opnieuw hun menschelijk, zedelijk en religieus deficit bewijzen. Men moet hen met de vinger aanwijzen. Zij zijn verantwoordelijk voor
| |
| |
alle misverstand en wantrouwen. Mannen, die ons volk in den weg staan en de menschen rijp voor Moskou maken’.
Het einde van het proces was, dat kapelaan Kremer tot achttien maanden, Jülich tot twee jaar, Steber tot vijf jaar gevangenisstraf en Dr Rossaint tot elf jaar tuchthuisstraf veroordeeld werden:
‘Op grond van voorbereiding en hulp bij voorbereiding tot hoogverraad’.
De ‘West Deutsche Beobachter’ gaf over dit proces een uitvoerige reportage onder het met kapitale letters afgedrukte opschrift: ‘Volksverraders in geestelijk ornaat’.
Zoo werd kapelaan Rossaint dan voor elf jaar als een priester, die zijn volk verraden heeft, in een tuchthuis opgesloten.
Heil Hitler!
Wat Rossaint dreef kwam het duidelijkst aan het licht op het oogenblik, waarop de president een hatelijke opmerking plaatste over de Katholieke ‘Sturmscharen’:
‘De naam stormgroep heeft alleen zin, wanneer U deze gebruiken wilt, om iets te bestormen of iets te verstoren.’
Rossaint antwoordde en zijn antwoord was een geloofsgetuigenis:
‘Wij wilden ook inderdaad iets verstoren. Wij wilden het ongeloof verstoren en krachtig voor het christendom strijden’.
Rossaint is veroordeeld als landverrader.
Zijn pacifistische overtuiging, zijn sociaal inzicht, zijn zielzorg, zijn christelijk getuigenis in woord en daad, zij werden in Duitschland samengevat in het ééne woord: landverraad.
Wij moeten medelijden hebben met dezen jongen priester met zijn priesterlijk hart, die elf jaar wordt
| |
| |
opgesloten en die dus zijn priesterlijk werk niet meer doen kan.
Maar het priesterlijk hart van kapelaan Rossaint is niet van het soort, dat zich gemakkelijk door zijn vervolgers laat breken. Zijn innerlijk geloofsleven zal hem in de vreeselijke beproeving van deze elf jaar staande houden. Zijn hart zal niet breken.
Medelijden moeten wij veeleer hebben met het nationaalsocialisme, dat beweert zoo bovenmenschelijk sterk te zijn en dat toch eigenlijk in dit proces erkent, dat het vreest voor de geloofsovertuiging van dezen enkelen priester.
Medelijden moeten wij veeleer hebben met het Duitsche volk, dat gelooft het hoogste geluk gewonnen te hebben, terwijl het zichzelf berooft van den dienst van een van de meest getrouwen en geloovigen onder zijn kinderen.
|
|