| |
| |
| |
Reis naar Zuid-Afrika
In 1955 bracht ik in opdracht van de Internationale Broederschap der Verzoening, bij welke Kerk en Vrede is aangesloten, enkele maanden in Zuid-Afrika door.
De opdracht omvatte een bezoek aan de kleine Zuid-Afrikaanse afdeling van de Broederschap, de bestudering van het rassenvraagstuk en het contact met vertegenwoordigers van de verschillende groepen, waaruit de bevolking van Zuid-Afrika is samengesteld.
Evenals het probleem van de honger - de verdeling van de wereldwelvaart - is ook het rassenprobleem één van de voornaamste wereldproblemen. Er is geen twijfel aan, dat het zijn oplossing zal vinden. Voor de toekomst van de wereld is het echter van het allergrootste belang, op welke wijze en langs welke weg het die vinden zal.
Zuid-Afrika is één van de gebieden, waar blanken en niet-blanken - in dit geval: Naturellen, Kleurlingen en Indiërs - steeds meer met elkaar in botsing komen. De Zuid-Afrikaanse nationalisten hebben het woord apartheid in het wereldwoordenboek geplaatst, voor deze nationalisten een woord van belofte, voor de niet-blanken een vloekwoord.
Voor de apartheid hebben de nationalisten, achtereenvolgens onder de leiding van Malan, Strijdom en Verwoerd, met inzet van alles gestreden ‘in die wapenrusting van rassesuiverheid en selfbehoud’, om de woorden van Malan te gebruiken.
Hoe men de zaak ook wendt of keert, of men spreekt over verticale, horizontale of territoriale apartheid, of men het woord apartheid vervangt door de woorden eigensoortige ontwikkeling, het apartheidsbeleid van Zuid-Afrika betekent: dominatie van de blanken en discriminatie van de niet-blanken. De regering van Zuid-Afrika doet veel voor de niet-blanken, maar alles binnen het raam van de apartheid. En verder: bij u, over u, zonder u! Van jaar tot jaar wordt er steeds meer apartheid bij de wet tot recht geproclameerd en vastgelegd.
Bij de blanken groeit de vrees, bij de niet-blanken enerzijds de onverschilligheid, anderzijds het wantrouwen, de verbittering en het verzet. Het ontstellende is, dat deze voor de wereld zo noodlottige apartheids- | |
| |
politiek op bijbelse gronden verdedigd wordt. Het gaat immers om de verdediging van de blanke en christelijke beschaving. Apartheid is van Godswege geboden. Roepingsbesef en rasgevoel liggen aan het apartheidsbeleid ten grondslag.
Voor mij zelf ben ik steeds meer tot de overtuiging gekomen, dat het rassenvraagstuk in Zuid-Afrika in wezen een sociaal-economisch probleem is, wil men: een klassenprobleem. De bijbelse en theologische uiteenzettingen moeten dienen, ook al is men zich dat in de regel niet bewust, ter verdediging en handhaving van de bevoorrechte positie der blanken. Een van de weinige vooraanstaande Afrikaners, die het apartheidsbeleid afwijzen, Prof. Keet van Stellenbosch zei mij: ‘De wijze, waarop bij ons de bijbel als een stuk geschut in het veld wordt gebracht in de strijd voor de apartheid, is wensdenkerij’.
In Zuid-Afrika heb ik leren zien, hoe belangrijk het is, dat blanke christenen voor de rechten en vrijheden van de niet-blanken opkomen.
De sociale strijd in Nederland in de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw was een klassenstrijd. De sociale strijd was een strijd tussen de bevoorrechte, wil men: de kapitalistische klasse, die de beschikking over grond en productiemiddelen had, en de klasse van het proletariaat, de verworpenen der aarde, die slechts over hun arbeidskracht beschikten. Nu is het een zegen geweest, dat er waren - te weinigen helaas - die niet behoorden tot de arbeidersklasse en nochtans de zijde van de arbeidersklasse kozen. Zij - men denke aan een figuur als Troelstra - hebben het mogelijk gemaakt, de sociale strijd niet uitsluitend als een belangenstrijd van twee klassen, maar ook als een rechtsstrijd te zien. In Zuid-Afrika liggen de dingen niet anders. Afschuwelijk, als de strijd, die daar gestreden en uitgestreden wordt, uitsluitend als een rassenstrijd gestreden wordt. Dan wordt de beslissing, waar men in deze strijd staat, enkel en alleen bepaald door de kleur van de huid. Er is echter ook nog de kleur van het hart. Er zijn blanken, die het verzet van de niet-blanken legitiem en hun strijd tegen de apartheid rechtmatig vinden, die, hoewel behorend tot het bevoorrechte blanke ras, naast de Naturellen, de Kleurlingen en de Indiërs staan, omdat zij de zaak, voor welke deze strijden, een zaak van recht en menselijkheid vinden. Dat is voor nu en later, voor blanken en niet-blanken, van een niet te overschatten betekenis.
| |
| |
Met grote dankbaarheid denk ik in dit opzicht aan ontmoetingen met mannen als Prof. Keet van Stellenbosch en Prof. Ben Marais van Pretoria. De betekenis van hun getuigenis kan men niet hoog genoeg aanslaan. En al blijft de regering voortgaan op de eenmaal ingeslagen weg der apartheid, de onzekerheid en de verontrusting nemen in de kringen van de Afrikaners toe. De ontwikkelingen, die zich in de wereld voltrekken, doen hun invloed gelden. De regering moge keihard zijn, ook de feiten zijn keihard, misschien nog wel keiharder. Het isolement, waarin Zuid-Afrika leeft en leven wil, zodat men het rassenprobleem als een uitsluitend binnenlandse aangelegenheid beschouwt, waarmee de wereld niets te maken heeft, is niet vol te houden. Er wordt steeds meer van buiten af op de deur geklopt en de Afrikaanse nationalisten kunnen niet volhouden doof te zijn voor dat kloppen op de deur. De pan-Afrikaanse conferenties, die in 1958 in Accra gehouden werden, spreken duidelijke taal. Het gebeuren aan de Goudkust laat Zuid-Afrika niet onbewogen. Wat er gaande is in de Belgische Kongo, Rhodesia, Nyassaland, het is een teken aan de wand. De geschiedenis van Afrika voltrekt zich in deze jaren met een dynamische snelheid. Hoe de politieke geschiedenis van Zuid-Afrika zich ontwikkelen zal, kan geen mens voorspellen, maar dat de tegenstellingen zich zullen toespitsen en het apartheidsbeleid zo nodig op een gewelddadige wijze gelikwideerd zal worden - en dat spoediger dan ik nog in 1955 dacht - staat voor mij vast. Dan zal er bloed vloeien. De blanken zullen het uiteindelijk verliezen en hun zal de rekening worden gepresenteerd.
Dat Nederland zich in de politieke commissie van stemming onthoudt, als het er om gaat Zuid-Afrika te waarschuwen, is een triest geval. Ons land, dat meer dan welk land ook door historische banden met de Unie van Zuid-Afrika verbonden is, schiet in dit opzicht volstrekt tekort. De Wereldraad van Kerken doet goed werk. De kerken van Nederland zouden veel meer kunnen doen.
In Zuid-Afrika zelf gebeurt er ook een en ander. De bisschoppen van de Anglicaanse Kerk, vooral die van Kaapstad en Johannesburg, gaan voort met hun verzet tegen de apartheidspolitiek. De Rooms-Katholioken doen dat ook. Op verschillen de zendingsterreinen is de apartheid zowel principieel als practisch overwonnen. Alan Paton blijft aan de kleine
| |
| |
liberale partij leiding geven. Naar hem wordt meer geluisterd dan naar de Anglicaanse en Rooms-Katholieke bisschoppen. Alan Paton heeft nu eenmaal bewezen, zeer wezenlijk met Zuid-Afrika en dus ook met de Afrikaners - de Boeren - verbonden te zijn. De activiteit van Prof. Keet en Prof. Marais noemde ik reeds. In Potchefstroom - het centrum van de Gereformeerde Kerken - komen de vragen vanwege de artikelen van Prof. du Plessis al meer aan de orde. De Gereformeerde Oecumenische Synode, die in 1958 in Zuid-Afrika vergaderde, heeft toch wel enige betekenis gehad, hoe slap haar uitspraken ook waren vanwege hun vaagheid. Er zijn al verder ambassadeurs der verzoening als Arthur Blaxall met zijn Enzezeleni, waarover men in Alan Paton's ‘Tranen over Johannesburg’ kan lezen, en zijn Wilgespruit, een interraciaal gesprekscentrum.
Sinds mijn bezoek aan Zuid-Afrika heb ik in Nederland voor een bepaalde zendingspost in Zuid-Afrika gewerkt en samen met anderen mij ingezet, om geld bijeen te brengen voor de slachtoffers van het schandelijke hoogverraad-proces, waarin de rol van openbare aanklager gespeeld wordt door Oswald Pirow, die in de oorlogsjaren een volslagen bewonderaar en volgeling van Hitler is geweest en ook na de oorlog er niet mee opgehouden is, zijn nationaalsocialistische denkbeelden te propageren.
Kunnen wij nog meer doen? Luthuli, de leider van de verzetsbeweging der Naturellen, een vroeger stamhoofd van de Zoeloe's, zei tegen mij, toen ik hem vroeg, wat wij in Nederland voor hem en de zijnen kunnen doen: ‘Niets, we zullen onze boontjes zelf moeten doppen’. Even later zei Luthuli, die een overtuigd christen is, lid van de Anglicaanse Kerk: ‘Jullie kunnen toch wel iets doen, voor ons bidden, of God ons bewaren wil voor haat, want het gevaar is groot, dat, als de blanken eenmaal bekeerd zullen zijn tot de liefde, ze te laat tot de ontdekking zullen komen, dat de zwarten alleen nog maar kunnen haten’.
In Nederland is het rassenprobleem niet acuut. Daarom spreken wij er nog al eens te vlot en te gemakkelijk over. Wie de apartheid afwijst, kiest voor de integratie. Dat houdt een taak in, van wier zwaarte wij veelal geen besef hebben. Rasdiscriminatie is zowel uit christelijke als uit humanistische overtuiging te veroordelen. Integratie wordt ons echter
| |
| |
niet in de schoot geworpen. Integratie is noodzakelijk, liever nog: noodwendig. Zij alleen kan de nood wenden, waarin de dominatie van de blanken en de discriminatie van de niet-blanken de wereld gebracht heeft. Het rassenprobleem is, zoals ik reeds zei, een sociaal-economisch probleem, maar zoals elk sociaal-economisch probleem, in laatste instantie een zedelijk en godsdienstig probleem. Als God zou discrimineren, zoals zijn vertegenwoordigers het in Zuid-Afrika nog altijd doen, zouden de gediscrimineerde zwarten van Zuid-Afrika slechts kunnen zeggen: liever geen God dan zo'n God, zoals de opstandige arbeiders van Nederland in de vorige eeuw, toen hun in Gods naam berusting gepredikt en uitsluitend hemeltroost toegezegd werd, hetzelfde zeiden. Terecht. Mijn bezoek aan Zuid-Afrika heeft mij nog meer doordrongen van de overtuiging, dat wij het evangelie van Jezus Christus niet mogen prediken als een boodschap uitsluitend voor de ziel, de hemel en de eeuwigheid. Het is ook een boodschap voor de aarde, het lichaam en de tijd. Als christenen zullen wij hebben waar te maken, dat voor ons niet de kleur van de huid, maar de kleur van het hart beslissend is en dat niet alleen voor later maar ook voor nu. Toen een collega in Zuid-Afrika mij vroeg, of het naar mijn overtuiging nu bepaald noodzakelijk was, als blanke en zwarte christenen samen thee te drinken, om samen in de eenheid van blanken en zwarten in Jezus Christus te geloven, kon ik slechts antwoorden: ‘Zolang het niet mogelijk is, samen uit de éne beker van het Avondmaal te drinken’ - dat is in Zuid-Afrika in de meeste gevallen niet mogelijk - ‘zult u wel moeten beginnen met samen thee te drinken’. Dat was in zekere zin een verkeerde reactie. Blanken en zwarten zullen immers pas leren samen thee te drinken, dat wil zeggen: menselijk met elkaar om te gaan, als ze eerst geleerd hebben, samen uit de éne beker van het Avondmaal te drinken. In Enzezeleni heb ik dat
mogen doen: samen, blanken en zwarten, drinken uit de éne beker van het Avondmaal. Een andere collega vroeg mij: ‘Vond u het niet griezelig?’ Ik kon slechts antwoorden: ‘Ik vond het heerlijk’.
Wie in Zuid-Afrika een grote en blijvende indruk op mij hebben gemaakt?
Ik zou heel wat namen kunnen noemen. Ik noem er slechts enkele: Ds Arthur Blaxall, Prof. Keet van Stellenbosch, Alan Paton, Father Hudle- | |
| |
stone, Luthuli. Over elk van hen zou ik uren kunnen vertellen. Samen zijn ze de dragers van een nieuwe tijd. Vanuit het geloof in Jezus Christus banen zij wegen voor hun Heer in de wildernis.
In het bijzonder wil ik nog noemen Manilal Gandhi, de zoon van de Mahatma, die ik zowel in India als in Zuid-Afrika ontmoet heb. Hij is intussen heengegaan. Jaren lang heeft hij in Natal, in de buurt van Durban, in een kleine nederzetting, in 1904 door zijn vader gesticht, het werk van zijn vader voortgezet. Samen met Alan Paton heb ik deze nederzetting - Phoenix - bezocht. In India reeds had deze sterke persoonlijkheid mij geboeid. Dat was ook in Zuid Afrika weer het geval. Manilal Gandhi wilde slechts een eenvoudig volgeling van zijn vader zijn. Mede aan de invloed van hem en zijn vader is het te danken, dat in de verzetsbeweging van Indiërs, Naturellen en Kleurlingen de afkeer van het geweld nog altijd groot is. Ik herinner mij drie uitspraken van Manilal: ‘Ons enige wapen is lijdelijk verzet, geestelijke weerbaarheid’; ‘Vaders persoonlijkheid heeft het Britse imperium geschokt’; ‘Vader heeft mij geleerd van geen enkel ding slaaf te worden’.
Bij het afscheid gaf Manilal mij een exemplaar van het Golden number of Indian Opinion van 1914 ten geschenke. Het is het verhaal van het lijdelijk verzet der Indiërs onder de leiding van zijn vader in de jaren 1904-1914. Op de eerste bladzij schreef Manilal deze woorden: ‘To Ds Buskes, in memory of your very kind visit to our humble home, with all good wishes from Manilal Gandhi’. |
|