| |
Reis naar India
In 1949 was ik enkele maanden in India.
Er werd in dat jaar in India een internationale conferentie gehouden op initiatief van enkele Kwakers, vrienden en geestverwanten van Gandhi. Zij meenden, dat het voor mensen uit het westen van belang was, in persoonlijk contact met Gandhi en zijn werk te komen, terwijl het voor Gandhi en zijn volgelingen van betekenis zou zijn, om door dit persoonlijk contact de vragen en de problemen van het westen te leren kennen. Gandhi was zeer ingenomen met dit initiatief. Hij stelde voor de conferentie te houden in Santiniketan of Sevagram, twee geestelijke en culturele centra van het tegenwoordige India. In 1947 kwam er een einde aan de heerschappij van Engeland en werd India vrij. Die bevrijding ging helaas vergezeld van de afschuwelijke conflicten tussen Hindoes en Mohammedanen. Er was geen mogelijkheid om de conferentie samen te
| |
| |
roepen. In 1948 werd Gandhi door een fanatieke Hindoe vermoord. De initiatiefnemers besloten desondanks met hun werk voort te gaan. Rajendra Prasad, één van India's meest bekende politici en gedurende meer dan dertig jaar een medestrijder van Gandhi - in 1950 werd hij president van India - gaf zijn medewerking. En Nehru, de eerste minister van India, drong er bij het comité op aan, vol te houden. Bekende figuren uit de hele wereld betuigden hun instemming met de plannen: Schweitzer, Thomas Mann, Pearl Buck, Einstein, Kagawa. En zo werd de conferentie dan gehouden, van een tot acht december 1949 in Santiniketan, van vier en twintig tot een en dertig december 1949 in Sevagram. Voor en tussen de beide conferenties zouden de deelnemers in de gelegenheid worden gesteld, de godsdienstige, sociale en paedagogische instituten, waarin de geest van Gandhi voortleeft, te bezoeken, persoonlijke contacten met Gandhi's volgelingen te vinden en een gedeelte van India te zien. Er kwamen zestig mannen en vrouwen uit vijf en dertig verschillende landen, uit alle vijf werelddelen. Samen met veertig Indiërs hebben zij de problemen van oorlog en vrede besproken en een kleine gemeenschap tussen oost en west opgebouwd.
De maanden, die ik in India als gast doorbracht, werden onvergetelijk. Ontzaglijk veel heb ik gehoord en gezien. Dit verblijf in India behoort tot mijn rijkste en belangrijkste levenservaringen. In een klein boekje (In het land van Gandhi en Nehru) heb ik ervan verteld.
Wanneer ik mijzelf afvraag, wat dit persoonlijk contact met India, dat een blijvend contact is geworden, voor mij betekend heeft en steeds meer is gaan betekenen, kom ik tot de ontdekking, dat die betekenis veel groter is dan ik zelf ooit vermoed heb. Op zichzelf betekent zo'n verblijf in India gedurende enkele maanden niet zo veel. Ik ken Nederlanders die jaren in Bombay of Calcutta gewoond en gewerkt hebben, weer in Nederland zijn teruggekeerd en in wier leven het jarenlange verblijf in India geen enkel spoor heeft achtergelaten. Mijn verblijf in India van slechts een paar maanden heeft in mijn leven onuitwisbare sporen achtergelaten. Die sporen hebben te maken met de wereldpolitiek en de wereldgodsdiensten.
Wat de wereldpolitiek betreft: dat ik steeds kritischer ben komen te staan tegenover de buitenlandse politiek van de westerse mogendheden,
| |
| |
is voor een groot deel het gevolg van mijn aanraking met de wereld van het Oosten in die enkele maanden in India. Wij leven in het westen nog altijd onder de druk van het ons opgedrongen en aangepreekte alternatief: Rusland of Amerika! Wij verabsoluteren de tegenstelling tussen deze twee wereldmachten en menen daarom, dat alle volken tussen deze twee zullen moeten kiezen. India doet dat zeer bepaald niet en wordt dus als onbetrouwbaar beschouwd. Nehru noemen we een uitgekookte en onsympathieke neutralist. Zo zien wij het. Nehru vindt een en ander nog al aanmatigend. In hem weigert India zich bij één van de twee blokken aan te sluiten. India wenst zichzelf te blijven en eigen weg te gaan. Het wil een politiek van verzoening en overbrugging van de tegenstellingen tussen Rusland en Amerika volgen. En dus weigert het een Amerikaanse kolonie of een Russische satelliet te worden. Het vindt in dit opzicht bij vele volken in Azië en Afrika navolging. Hoe meer navolging het vindt, des te beter voor de wereld en de wereldvrede.
Het grote verwijt van Nehru aan het westen is, dat het westen in zijn verhouding tot het Oosten gefaald heeft, in het verleden door zijn imperialisme, kapitalisme en kolonialisme, in het heden door het handhaven van de laatste resten van het kolonialisme en door de problemen van het oosten te bezien enkel vanuit het westen, alsof dat nog altijd het hart van de wereld zou zijn, door alles dus ook te bezien vanuit de tegenstelling communisme-anticommunisme. In Azië - en naar mijn overtuiging ook in Afrika - liggen de zaken anders, omdat er nog heel andere tegenstellingen zijn.
Laten Amerika en Europa zich in Gods naam - het gebruik van dit woord is in dit verband niet gedachteloos en zeker niet een ijdel gebruik van Gods naam - zich eindelijk realiseren dat de aardverschuivingen in Azië bezig zijn, de gehele wereldsituatie zo fundamenteel te wijzigen, dat het een vraag wordt, of er nog elementen van de klassieke westerse politiek zijn, die ook nu nog bruikbaar zijn.
India onder leiding van Nehru is een experiment, dat voor de toekomst van de allergrootste betekenis is, evenals het experiment China onder Mao. In China streeft men naar de opbouw van een nieuw volksleven, waarin iedereen een bestaansmogelijkheid heeft, op communistische, dat wil zeggen: op dictatoriale wijze. In India doet men het op democra- | |
| |
tische wijze. Heel de wereld van Azië en Afrika ziet toe. In plaats van India te steunen en te helpen, zitten wij het van het westen uit te bedillen en delen we bij alle mogelijke gelegenheden als een bekrompen schoolmeester cijfers uit aan Nehru. Een vijf krijgt hij nooit. Een heel enkele keer een drie. Vele malen drie min en meestal onvoldoende. In onze zelfverzekerdheid en zelfingenomenheid verstaan we niet hoe we niet alleen een van de grootste politici van onze tijd grof onrecht aandoen - men moet mij een politicus noemen, die iets geschreven heeft dat haalt bij Nehru's autobiografie en zijn To the discovery of India - maar ook volstrekt tekort schieten in begrip voor de ontwikkelingen in Azië en Afrika, die zich op zo'n dynamische wijze voltrekken, dat zij welhaast niet bij te houden zijn. Het gevolg? Dat we achter de feiten aanlopen, zoals Nederland dat wat Indonesië betreft permanent heeft gedaan. Van belang is ook, dat Nehru, wanneer hij het hem opgedrongen alternatief: Rusland of Amerika, afwijst, niet spreekt over een derde macht, maar over een derde weg.
Nehru staat bepaald niet op het standpunt van Gandhi. Voor Gandhi was de geweldloosheid een zaak van geloof, voor Nehru is ze een zaak van politiek beleid. Hij betwijfelt, of de geweldloosheid over de gehele linie effectief kan zijn. De urenlange gesprekken met Gandhi hebben hem nooit geheel kunnen overtuigen. Toch heeft Gandhi zo'n grote invloed op hem gehad, dat Nehru een zeer wezenlijke afkeer van geweldspolitiek heeft. Overigens, hoewel Gandhi een radicaler figuur was dan Nehru, is Nehru een progressiever figuur dan Gandhi. De laatste is een aanhanger van het Hindoeïsme gebleven. Daardoor was hij in sociaal en politiek opzicht eerder conservatief dan vooruitstrevend. Het kastenstelsel bleef hij verdedigen. Van industrialisatie wilde hij eigenlijk niet weten. Nehru is veel meer dan Gandhi een mens van de moderne tijd, minder aan het verleden gebonden, meer op de toekomst gericht. Voor India is het een zegen, dat op Gandhi Nehru gevolgd is.
In de tweede plaats moet ik zeggen, dat in India iets, dat ik al wist, op schrijnende wijze voor mij van theoretisch tot practisch weten is geworden: dat wij in het westen met z'n allen - werknemers even goed als werkgevers - de bevoorrechten zijn tegenover de miljoenen verworpenen der aarde.
| |
| |
Gandhi zei eens, dat miljoenen Indiërs hun levensloop volbrengen zonder een enkele keer het genot van een volle maaltijd te hebben gekend. Nog kort voor zijn dood zei hij, dat vijf en zeventig procent van het volk te weinig voedsel krijgt. Wat dood gaan van honger en gebrek betekent, heb ik in India van dag tot dag gezien.
Honger en gebrek zijn niet uitsluitend het probleem van India. Zij zijn een wereldprobleem, dat alleen door de wereld in haar geheel kan worden opgelost. Dit wereldprobleem valt uit de aard der zaak in vele problemen uiteen. Er zitten allerlei kanten aan. Waar het echter in de eerste en voornaamste plaats op aan komt is, dat wij in het westen geen ogenblik mogen vergeten, dat, terwijl wij elke dag genoeg en veelal meer dan genoeg te eten hebben, drie kwart van de wereld honger en gebrek lijdt. Het getuigt zeer bepaald van de kortzichtigheid van de westerse christenen en socialisten, dat zij dit probleem niet maken tot het grote wereldprobleem. Wat wij tot opheffing van deze godgeklaagde ongelijkheid tot op heden deden is niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat. En het bedrag, dat wij in het westen - dat geldt ook van Nederland - op de begroting plaatsen voor de hulp aan de onderontwikkelde gebieden is, vergeleken bij het bedrag dat op deze begroting voor defensie wordt uitgetrokken, zo'n armoedige fooi, dat ik mij zelf afvraag, hoe het toch komt dat noch de kerk noch de socialistische beweging er met inzet van alles tegen protesteert.
Laten wij dit éne goed weten: indien er in dit opzicht geen ingrijpende verandering in onze levenshouding komt, zullen wij in de toekomst verwikkeld worden in een intercontinentale klassenstrijd, waarbij vergeleken de klassenstrijd in het Nederland van de negentiende eeuw een grapje is geweest. De socialisten zongen vroeger: Ontwaakt verworpenen der aarde! Dat heeft, wanneer we binnen de grenzen van Nederland blijven, geen zin meer. In India heeft het zin. Bij ons in Nederland en in het algemeen in het westen zouden we moeten zingen: Ontwaakt bevoorrechten der aarde!
De gesprekken in India gevoerd, soms heel persoonlijk, soms in groepsverband met Nehru, Rajendra Prasad, Kripalani, Vinoba Bhave en anderen, hebben mij ervan overtuigd, dat een herziening van onze
| |
| |
westerse politiek een van de meest dringende aangelegenheden is en dat zowel terwille van Azië en Afrika als terwille van Amerika en Europa. Daar is nog een vraag, die mij sinds mijn bezoek aan India niet meer heeft losgelaten en die evenzeer als die naar de wereldpolitiek alles met de toekomst te maken heeft. Het is de vraag naar de verhouding van het christendom en de grote wereldgodsdiensten. Voor mij heeft die vraag zich toegespitst op de verhouding van christendom en hindoeïsme, maar deze concrete toespitsing heeft er mij toch steeds meer toe gedrongen, bezig te zijn met de meer algemene vraag naar de verhouding van het christelijk geloof en het geloof van de andere godsdiensten.
De vraag is daarom van zo groot belang, omdat het tot een wezenlijke ontmoeting tot nog toe maar heel zelden gekomen is. Aan die wezenlijke ontmoeting zullen we echter niet mogen en niet kunnen ontkomen. In het leven en werk van Gandhi, zoals ik het in India leerde kennen, in de grote steden maar vooral op de kleine dorpen, werd die vraag mij zó gesteld, dat ik er onmogelijk omheen kon lopen. Het hindoeïsme is zich aan het vernieuwen. Meer dan tevoren komt aan het licht, dat het syncretistisch is en dit ook zeer bepaald zijn wil. Bij Gandhi's volgelingen is het dat op een zeer aantrekkelijke, verfijnde en soms ook wel decadente wijze. Alles vervloeit en vervaagt. Een schilderij van Gandhi, de hindoe, met als achtergrond een boedhabeeld en een Jezus aan het kruis, zegt in dit opzicht alles. Ook voor Jezus is er plaats naast Boedha en Mohammed. Zij zijn voor God wat de golven zijn voor de oceaan. Wanneer men in de kringen van de volgelingen van Gandhi verkeert, is de verzoeking groot, alle godsdiensten onder één noemer te brengen, hen allen als wegen naar hetzelfde doel te beschouwen en zo principieel het verschil in Godsopenbaring te ontkennen. Anderzijds heb ik juist in India het geheel eigene en eigensoortige van het christelijk geloof leren verstaan: wat het betekent te geloven, dat Jezus de Verlosser en de Zaligmaker is, niet alleen de prediker van het evangelie, maar ook zelf de inhoud van het evangelie, niet één van de vele wegen, maar de weg, de waarheid en het leven. Jezus heeft gezegd: Ik ben de weg, niemand komt tot de Vader dan door mij! Gandhi heeft gelijk, dit woord is aanmatigend, tenzij Jezus meer is dan een van de groten der godsdienstgeschiedenis: de eengeboren Zoon van God, de door de Vader gezonden Verlosser.
| |
| |
We behoeven zeker aan Gandhi's volgelingen het evangelie van Jezus Christus niet te prediken, opdat zij betere mensen zullen worden. Als het gaat om het worden van betere mensen, kunnen wij, christenen van het westen, nog wel een en ander van Gandhi en zijn volgelingen leren. Wanneer, wat het religieuze betreft, de nadruk geheel op het ethische komt te vallen en het er dus uitsluitend om gaat, God in ons leven te realiseren, is zending in India overbodig. Wat de overtuigde Hindoe's betreft althans.
Men mag echter niet vergeten, dat de sociale en economische ontwikkeling in India onder heel veel hindoeïsme de bodem heeft weggeslagen. Hindoeïsme is nu eenmaal niet alleen een religie, maar ook een maatschappelijk stelsel. Vooral in de grote steden zijn al miljoenen vervreemd van het hindoeïsme. De verfijnde vormen van het tegenwoordige hindoeïsme - ik denk aan het hindoeïsme van Gandhi en de Rama-Krishnabeweging - liggen voor de grote massa veel te hoog. Wanneer de Indiërs hun geloof verliezen, betekent dit, dat hun leven gesaeculariseerd wordt. Het saecularisme in India is echter van een ander karakter dan bij ons in het westen. Bij ons is het saecularisme het resultaat van een ontkersteningsproces, waarbij de zedelijke bindingen van het christendom in de zogenaamde secundaire tradities blijven nawerken. In het Oosten liggen de zaken anders. Het saecularisme is er radicaler en volstrekter. Men vervalt vrijwel dadelijk tot een zedelijk nihilisme. Voor deze gesaeculariseerde Indiërs kan het geloof in Jezus Christus in zedelijk opzicht enorm veel betekenen.
Toch is dit het beslissende niet.
Beslissend is, wat Jezus Christus betekent voor de verhouding van God tot ons en van ons tot God.
De christenen in India staan naast de niet-christenen van India in de strijd voor de opbouw van een nieuw India. Terecht. Naar mijn overtuiging dringt het christelijk geloof tot samenwerking, omdat het God in Christus om de mens te doen is. En de opbouw van een nieuw India is in wezen een strijd om en voor de mens. Die christenen zijn er echter tegelijkertijd diep van overtuigd, dat zij het syncretisme in geen enkel opzicht kunnen en mogen aanvaarden. Zij zijn er diep van doordrongen, dat de Jezusverering van Gandhi en zijn volgelingen volstrekt ontoe- | |
| |
reikend is en dat India Jezus Christus als Verlosser en Zaligmaker, als de gestorven en opgestane Heer, nodig heeft: Christus langs de Indische heirweg, Christus als de openbaring van God, als de weg tot de Vader. Als ik één ding in India aan ziel en lichaam ervaren heb, dan dit, dat het hindoeïsme als niet-christelijke godsdienst, zoals Prof. H. Kraemer zegt, een principieel verbijsterend mysterie is. En ook hierin moet ik Kraemer gelijk geven, dat de dragende kern van het hindoeïsme een grandioze manifestatie van humanisme is, zo grandioos en zo konsekwent - dat heb ik met eigen ogen gezien - dat ons Westerse humanisme er in al zijn vormen een dwerg bij is.
Op de ontmoeting van het christelijk geloof en het geloof van de andere godsdiensten zullen wij ons hebben voor te bereiden met inzet van alles. Kerk en zending staan hier voor een taak, van welke wij met z'n allen nog nauwelijks enig besef hebben. Wij zullen die godsdiensten moeten leren kennen van buiten af en vooral van binnen uit, in verleden en heden. Wij zullen ons in dit opzicht niet mogen barricaderen. Wij zullen moeten leren - het zal een harde, maar heilzame leerschool zijn - open te staan, zonder vrees voor wat die andere godsdiensten ons te zeggen hebben, terwijl wij tegelijkertijd evenzeer zonder vrees Jezus Christus belijden als de weg, de waarheid en het leven. Alle mogelijke gesprekken, die bij ons tussen de verschillende modaliteiten gevoerd worden, zullen, hoe noodzakelijk ze ook zijn, blijken kinderspel te zijn vergeleken bij het gesprek, dat in de komende jaren zal moeten worden gevoerd met het hindoeïsme, het boedhisme, het mohammedanisme en - met gevaar voor misverstand noem ik dit in de laatste plaats - het jodendom. Daarvan heeft mij mijn verblijf in India overtuigd. In die ontmoeting zullen we van Godswege gedrongen worden, het oude geloof op een geheel nieuwe wijze, bepaald door de inhoud van dat oude geloof in de confrontatie met de andere godsdiensten, te belijden. |
|