Domela Nieuwenhuis
Ferdinand Domela Nieuwenhuis had ik als een jongen van een jaar of zestien gehoord. In een rommelig zaaltje in Utrecht. Hij sprak voor De Dageraad. Domela hoorde tot een tijd, die voltooid verleden tijd is geworden. Hij was oorspronkelijk Luthers predikant, maar Van christen tot anarchist - zo luidt de titel van zijn autobiografie - geëvolueerd. Door zijn volgelingen werd hij als een Messias vereerd. Hij had ook echt de gestalte, het voorkomen - zijn Christuskop - en de allures van een Heiland. Als jongen zag ik met eerbied en ontzag tegen hem op. Ik hoorde hem echter met zeer gemengde gevoelens. Zijn fel protest tegen kapitalisme, imperialisme en militarisme sloeg bij mij in, maar de wijze, waarop hij over geloof en godsdienst sprak, vervulde mij met weerzin. Ik voelde mij door hem aangetrokken en afgestoten en dat afgestoten worden werd nog versterkt door het irriterende gelach, waarmee het publiek reageerde op de oppervlakkige en inhoudloze grappen, waarmee Domela af en toe het christelijk geloof bespottelijk maakte. Een groot deel der arbeiderswereld heeft Domela niet alleen vereerd, maar ook lief gehad. Begrijpelijk. Hij was één van de weinige intellectuelen, die zich met de arbeiders solidair verklaarde, en bovendien zette hij zijn tijd, zijn persoon en zijn geld in voor de strijd tegen de vijanden van de arbeidersklasse. Hij was gedrenkt in Multatuli en zijn bestrijding van het christelijk geloof was oppervlakkig rationalistisch. Ik heb nog altijd de brochure in mijn bezit, die ik de eerste keer, dat ik hem hoorde, van hem zelf kocht. In de pauze liep Domela met zijn eigen brochures te colporteren. Ik kocht zijn De vrijdenker en zijn ongeloof - voor vijf cent - dat begint met een bestrijding van het geloof in de drieënige God, zo banaal en oppervlakkig, dat ik mij afvraag, hoe het mogelijk is geweest, dat zo'n betoog ooit weerklank heeft gevonden. Maar het vond weerklank. Men vergete hierbij niet,