zijn Ongeloof en Revolutie, zijn Nederlandse Gedachten, zijn kerkelijke en staatkundige geschriften, zijn briefwisseling met Da Costa en Wormser, vooral ook zijn enkele in het Frans geschreven brochures over het Pruisische imperialisme.
Van Kuyper had ik al heel wat gelezen. Maar De Ligt citeerde in zijn Ontwerp-beginselverklaring twee geschriften van Kuyper, die ik niet kende. Die twee geschriften waren in de jaren 1910-1920, behalve in de kring der christelijke vakbeweging, vrijwel vergeten. Zij behoorden tot het verleden van Kuyper.
Het eerste geschrift verscheen in 1891 onder de titel Het sociale vraagstuk en de christelijke religie. Het is de rede, die Kuyper hield bij de opening van het Sociale Congres op 9 November 1891 te Amsterdam. Hele stukken van die rede kende ik als jongen vrijwel uit mijn hoofd. Kuyper stelt in deze rede de vraag: ‘Wat ons als belijders van de Christus te doen staat met het oog op de sociale noden van onze tijd?’ Zelden zal een radicaler kritiek op de samenleving zijn uitgebracht dan door Kuyper in deze toespraak:
‘Wat nu de onhoudbaarheid van de sociale toestand betreft, daarover kan, dunkt mij, onder christenmannen, niet wel verschil van opinie bestaan. Zo ge u nog een menselijk hart in de boezem voelt kloppen, en zo ooit het ideaal van ons heilig evangelie u verrukt heeft, moet ook in u elke betere aspiratie vloeken tegen de actuele toestand. Immers gaat het zo voort, dan wordt het al minder een hemel en krijgt het al meer iets van een hel op aarde. Van de Christus raakt onze maatschappij los, voor de Mammon ligt ze in het stof gebogen; en door de rusteloze prikkel van het brutaalst egoïsme waggelen, gelijk de psalmist klagen zou, de fundamenten der aarde... Zo heerst dan thans in heel Europa een welgedane bourgeoisie over een verarmende werkende stand, die gestadig haar kapitaal moet voeden, en gedoemd is, om hetgeen voor die kapitaalvoeding geen dienst meer kan doen, te laten verzinken in het moeras van het proletariaat’.
Kuyper ziet niet alleen wantoestanden. Hij levert een architectonische kritiek op de maatschappij:
‘Wie van een sociale quaestie spreekt, bedoelt hiermee in de algemeenste zin, dat er ernstige twijfel is gerezen aan de deugdelijkheid van het