daarvoor, andere lectuur gegeven’. Zelfvoldaner kon het niet. Of het moesten de woorden zijn, die Prof. Hepp bij de driehonderdste herdenking van Pascal's geboortedag schreef: ‘Toch prijzen wij God, omdat Hij ons een weg heeft gewezen, die nog uitnemender is’. Arme Pascal. Zijn leven lang heeft hij geleden en gestreden, waarachtig meer dan Prof. Dijk, Prof. Hepp en ik bij elkaar, om de door God gegeven weg te gaan: ‘Jezus zal in doodsstrijd zijn tot aan het einde der wereld, gedurende die tijd moet men niet slapen, maar waken... het is goed, vermoeid en afgemat te worden door het vergeefse zoeken naar de waarheid, ten einde de armen uit te strekken naar de Verlosser’. Maar de gereformeerden weten een veel uitnemender weg en zij prijzen er God voor.
Er was nog een derde gevaar: het fundamentalisme. In de Gereformeerde Kerken huldigt men - misschien is het beter te zeggen: huldigde men, verleden tijd - een Schriftbeschouwing in welke aan de bijbel als boek een onfeilbaarheid wordt toegekend, welke aan de bijbel niet toekomt. Wat men met een ongelukkig woord - ongelukkig omdat het onjuiste associaties wekt - bijbelkritiek noemt, wordt door de theologen van de Vrije Universiteit en van Kampen afgewezen. De Synode van Assen (1926), die voor de gang van mijn leven zo beslissend is geweest, was een logische konsekwentie van dit fundamentalisme. Achter dit fundamentalisme ligt de vrees, dat wij zullen vervallen tot een subjectieve willekeur in het luisteren naar en het verstaan van de bijbel. Die vrees was, wat vele vrijzinnigen en zelfs vele ethischen betrof, niet ongegrond. Maar het afweermiddel, de letterlijke-inspiratie-theorie, was niet alleen feitelijk onhoudbaar, maar ook principieel ongeschikt, omdat het 't gevaar van een heilloos subjectivisme trachtte te voorkomen door een niet minder heilloos objectivisme. Op de J.V. gingen we elkaar te lijf met bijbelteksten, die wij volkomen onkritisch onfeilbaarheid toekenden. Elk woord uit de bijbel was immers geïnspireerd en had dus onfeilbaar gezag. Het ontstaan en het karakter van de boeken van Oud en Nieuw Testament leverde voor ons geen probleem op.
De vorming, die ik op de J.V. ontving, evenals die op de catechisatie - de eerste dominee, van wie ik catechisatie ontving, noemde alle ethischen Schriftaanranders en vroeg dan: ‘Maar wij, wat zeggen wij?’, om