peinzen, het naschetsen van licht en bruin, het opvangen van klanken en tegenklanken, - en dit zoo onbewust te doen, zoo ongemaakt en ongemerkt, dat zelfs de dood, als hij te midden dier dagelijksche bezigheid u overvalt, niet verschrikken of verrassen kan. Hoe geheel anders sterft de beursspekulant! Hoe geheel anders de woeste krijgsman! Hoe geheel anders de misdadiger!
Doch van Limburg Brouwer's Akbar kan men niet zeggen, dat daaruit een gevoel van rust en verhevenheid den lezer tegenwaait. De vorm is die van een roman; het wezen een strijdschrift. Doch het strijdschrift mist geest en de roman is alledaagsch. Het is alsof de schrijver, door het zamenstellen van dit boek, een ongenoemd vraagstuk heeft willen oplossen. Doch, welke gissing men ook wage, het ware probleem houdt zich schuil en de toetssteen der oplossing ontbreekt.
Diegenen, welke indertijd Prof. Dozy's geschrift over het Islamisme lazen, zullen zich herinneren, daarin weinig verkwikkends omtrent Akbar te hebben aangetroffen. Heeft Limburg Brouwer zich voorgesteld, die karikatuur van een godsdienststichter te vernietigen en Akbar te rehabiliteren? Wordt met zijn Akbar een tegenhanger, van Dozy's Akbar bedoeld? Men weet het niet.
Floris en Bancefloer is een der bevalligste overblijfselen onzer midden-nederlandsche letterkunde. Wilde Limburg Brouwer dien oosterschen roman doen herleven? Wilde hij oorspronkelijk blijven, waar Diderik van Assenede tot navolging zijne toevlugt nam? De woorden ‘oostersche roman’ zouden het doen denken; maar bij nader onderzoek bezwijkt de konjektuur.
Bij Valentyn vindt men eene reeks Levens der Groote Mogols, en daaronder een uitvoerig fragment over Akbar. Is Limburg Brouwer's oogmerk geweest, Valentyn te verbeteren, of hem aan te vullen, of hem te idealiseren? Van het een blijkt zoo min als van het ander.
Ziehier een buitensporig lange titel: ‘Vervaarlijke schipbreuk van 't Oost-Indische jagt Ter Schelling, onder het land van Bengale, verhalende het verongelukken van 't