stukje van den heer Honigh wordt die operatie met goed gevolg verrigt.
Nog iets, waardoor hij aan Bellamy herinnert, is, in zijne specialiteit, de overhelling naar het Duitsche genre. Behalve bij de meesters van den eersten en tweeden rang, bij Goethe en Schiller en Heine, bij Bürger en Uhland en Rückert, is hij ook geruimen tijd bij Emanuel Geibel in de leer geweest, om niet van andere, bijna miskroskopische modellen te spreken. Al zijne fraaiste vertalingen zijn vertalingen uit het Duitsch, en over den geheelen bundel ligt een waas, dat aan de boorden van den Rijn doet denken.
Mij is het meermalen toegeschenen, dat aan Bellamy eene veel te bescheiden plaats in de geschiedenis der Nederlandsche letteren is toegekend. Hij is te jong gestorven om geheel en al nationaal te kunnen worden, en daaraan zal het toe te schrijven zijn, dat hij onder onze litterarische aristokratie bijna in het geheel niet in tel is. Maar waren wij zijne tijdgenooten geweest, wij zouden met hen verbaasd hebben gestaan over die eensklaps met zoo veel kracht naar voren schietende ader, die meesterschap over de taal, die nieuwe vormen, die weldadige invasie, om het zoo te noemen, van de Duitsche te midden der Nederlandsche lyriek, waarop noch de fabelen van Gellert, noch het heldendicht van Klopstock hadden kunnen voorbereiden.
In dien zin wil ik de poëzy van den heer Honigh met die van Bellamy vergeleken hebben. Levendig kan ik mij voorstellen, dat heeren en dames van zekeren leeftijd geen behagen scheppen in dat gekweel, niet sympathiseren kunnen met zoo vele variatien op het thema derzelfde idylle, en liever van tijd tot tijd eene forscher snaar hooren klinken. Doch ik neem de vrijheid te doen opmerken, dat dergelijk oordeel geen litterarisch oordeel is. Zelfs op den naam van volledig oordeel kan het geene aanspraak maken. Het zijn enkel toonen uit de herdersfluit, welke hier ruischen. April doet wat hij wil, en van dit lentelover drupt ook somtijds een stille traan; door dat hooge groen stormt het bijwijlen; afgerukte bloesems besneeuwen den grond, en uit het paradijs der eerste liefde stijgt naar den Hemel de kreet der manlijke smart. Er is eenheid in den