| |
| |
| |
J.J. Cremer. II
Dokter Helmond en zijn Vrouw, door J.J. Cremer. Twee deelen.
Is het opzet of toeval, dat de heldin van dezen roman den naam van Eva draagt? van ons aller moeder, die ons aller vader ten val bragt? Er komt een gepensioneerd luitenant-generaal in voor, die nu en dan, in oogenblikken van toorn, onze Eva voor eene tweede filistijnsche Delila uitmaakt; doch dien waardigen grijsaard kleven, in weerwil van sommige uitnemende eigenschappen, zoo vele patroontasbegrippen aan, dat men lang niet in alle opzigten een veiligen gids aan hem bezit. Eene Delila? neen, dat was de vrouw van dokter Helmond niet; geen onbeschaamde of verraderlijke bedriegster, geen trouwelooze minnares. Zij was alleen eene verre bloedverwant van haar, die na zelve in de verboden vrucht gebeten te hebben, het overschot haren echtgenoot aanbood.
Men kan Dokter Helmond en zijn Vrouw beschouwen als eene op zich zelf staande kompositie, buiten verband met vroegere soortgelijke proeven van denzelfden schrijver; en wie dat doet, zal den onzuiveren indruk ontvangen, dat de heer Cremer een auteur is met banketbakkersgaven. Hij blaakt van ingenomenheid met al wat goed en edel is, doch discht dat goede en edele in zulke zoete vormen op, doet er zoo veel suiker, zoo veel vanille, zoo veel oranje- | |
| |
bloesemwater bij, dat het eer naar minder dan naar meer smaakt. Men zou zeggen: eene te groote portie roomtaart. Foei, welk eene lieve vrouw is die weduwe van Hake, met haar opgeschuurden zilveren inktkoker, zinnebeeld van hare opgeschroefde dankbaarheid! Hoe zwaar op de hand is de voorbeeldige zoon dier dame, Thomas geheeten, in wiens aderen geen enkele druppel van het skeptisch bloed zijns apostolischen naamgenoots vloeit! Hoe oververzadigend werkt de braafheid van den ouden generaal Van Barneveld, met zijne uitgespatiede zedelessen in de kerkekamer, met zijne tooneelmatige vloekspreuken op het ziekbed! Neem weg, al dat geraffineerd, neem weg! Men zou er de deugd door leeren tegen-eten.
En dan die buitensporigheden eener niet of kwalijk gedisciplineerde verbeelding! Die natuurbeschrijvingen, zoo treffend in overeenstemming met hetgeen omgaat in het gemoed der menschen! Als eene eenzame jonge vrouw in haar salon de uren zit te tellen, dan mist het in de straten en op het marktplein, dat men den damp zou kunnen snijden. Als een geruïneerd en ijlhoofdig medicus op een laten najaarsavond huis en stad ontvlugt en over de heide dwaalt, dan stormt en hagelt het, dat de glazen der lantaarn, waarmede men hem loopt zoeken, er van aan stukken springen. Van de kracht der liefde gesproken, - als een jeugdig organist de huwlijksplegtigheid van een meisje, dat hij in stilte beminde, maar die de vrouw van een ander werd, met zijn koraalspel begeleidt, sterft hij weinige dagen later aan de gevolgen. Of van de kracht van een slecht geweten, - als een gerepatrieerd majoor van het Indisch leger 's avonds op een buitencingel eene boerenbruiloft tegenkomt en de grappenmaker van het gezelschap een met los kruid geladen pistool afschiet, schrikt de majoor zoo geweldig, dat eene beroerte hem achterover storten en in eene moddersloot het einde van zijn misdadig leven vinden doet. De teergevoelige was niet meer dan even veertig jaren oud.
Veel gunstiger daarentegen zal het oordeel luiden, als men Dokter Helmond en zijn Vrouw bij Anna Rooze of Emma Berthold vergelijkt. Het groote publiek stelt geen | |
| |
belang in de inwendige ontwikkelingsgeschiedenis eens auteurs. Door een voordeelig bekenden naam laat het zich bewegen, een nieuw boek in handen te nemen; doch daar blijft het bij. Het wil alleen genieten, en zijne geheele kritiek lost zich op in eene betuiging van teleurstelling of van voldoening. Karig loon voor zooveel arbeid als de kunstenaar aan zijn werk besteedde! Over de lichtzijden van dat verschijnsel, - want het heeft er, en zelfs de domste geringschatting strekt ten bewijze, dat het schoone, om algemeen te worden erkend, de volmaaktheid behoort te naderen, - kan thans gezwegen worden. De heer Cremer is een schrijver, die zich over het publiek nooit te beklagen heeft gehad; en al schijnt tot hiertoe niemand aandacht te hebben geschonken aan de zeer aanmerkelijke schrede voorwaarts, welke Dokter Helmond en zijn Vrouw in de lotgevallen van zijn talent vertegenwoordigen; bij vorige gelegenheden heeft hij zoo veel lof ingeoogst, en zoo spoedig, dat hij zonder schade voor zijne hoogere vorming ditmaal wel een weinig wachten kan. Bovendien bestaat er voor den minderen opgang van dezen roman eene natuurlijke reden: het eerste gedeelte zag met horten en stooten als feuilleton van een dagblad het licht, en het verhaal scheen reeds uitgebloeid, toen de knop zich nog zetten moest.
Mogt men in onzen tijd nog van ob- en subjektief spreken, de straksgenoemde schrede voorwaarts kon nader aldus omschreven worden, dat terwijl Cremer tot hiertoe, in zijne schilderingen van goede en slechte menschen, de goede te goed en de slechte te slecht voorstelde, er thans meer objektiviteit bij hem valt waar te nemen, en hij op dit oogenblik noch aan de ondeugd het privilegie ontzegt, gepaard te mogen gaan met werkelijk loffelijke eigenschappen, noch de stelling betwist, dat het vooroordeel veelal ten huize der deugd het gereedelijkst inkwartiering vindt. Hij is en blijft een subjektief auteur, verliefd van de door zijne eigen fantasie geschapen sujetten, en beurtelings bij het opvoeren dier grillige beelden den teugel vierend, nu eens aan zijne ietwat huisvaderlijke verontwaardiging, dan en bij voorkeur aan zijne honigzoete sentimentaliteit. Doch met dat al bestaat er een groot en | |
| |
voordeelig verschil tusschen dit en sommige zijner vroegere verhalen. Het lummelachtige in Adam Helmond wordt getemperd door opwellingen van mannelijke flinkheid; zijn broeder Philip is een fanfaron de morale indépendante, maar heeft voortreffelijke oogenblikken; Eva's aanmerkingen op het karakter van den ouden generaal zijn dikwijls volkomen juist; en hoewel de generaal zelf ten stotte met de palm der deugd gaat strijken en het geheele opkomend geslacht zich met eene bede om vergiffenis voor hem op de knieën werpt, geschiedt dat toch eerst nadat zijne dochter Jakoba hem om bestwil met meer dan één onwaarheid gepaaid heeft. Kortom, er is in die karakters iets van dat licht en bruin, van dat gemengde en tegenstrijdige, waaraan de werkelijkheid zoo rijk is, en dat ook in de kunst tot zijn regt wil komen. Sommige hoofdstukken van dezen roman zijn fraaijer dan al hetgeen Cremer tot hiertoe in dat genre geleverd heeft.
De auteur moge het bedoeld hebben of niet, - en zoo hij het niet bedoeld heeft, des te beter, - zijne mevrouw Helmond is eene goede Eva-type. Volgens de bijbelsche moraal, die er geen doekjes om windt, bestaat de magt van het kwade in deze wereld uit drie grondstoffen: de begeerlijkheid des vleesches, de begeerlijkheid der oogen en de grootschheid des levens; en van de twee laatste elementen van dat drietal was Eva Helmond zoo overvloedig voorzien, dat zij van geluk mogt spreken, niet ook nog door het eerste gekweld te worden. Geen doller of dommer bestaan dan het leven van deze jonge, schoone, talentvolle, schrandere en ingetogen vrouw. Al zeer vroeg, toen zij bij eene burgerlijke tante inwoonde en kweekeling eener muziekschool was, heeft zij, de dochter van een verloopen kapitein, wiens voorvaderen nooit veel meer dan hannekemaaijers geweest waren, gedroomd van een huwlijk met een Haagschen edelman en is zij, bitter teleurgesteld, met een steek in het hart, van de muziekschool teruggekeerd in het ouderlijk huis. Daar komt de jonge dokter Helmond zich in het stadje nederzetten, en vraagt haar ten huwlijk. Hij is neef, pleegkind en voor de helft voorbestemd erfgenaam van eene Excellentie, den ge- | |
| |
pensioneerden luitenant-generaal Van Barneveld, die in den omtrek eene fraaije buitenplaats bezit. Niets geeft Eva het regt te vermoeden, dat haar bruidegom een man van middelen is; doch geen drie maanden is zij met hem getrouwd, of het wordt haar in het kleine huis aan den buitencingel, met zijne kamers als pijpenladen, te eng, en zij beleest hem, eene voormalige burgemeesterswoning te koopen, die hij niet betalen kan. Hij doet het, en wordt daardoor gedeeltelijk de afhangeling van een schurk. Zoo had hij reeds op den trouwdag zelven er in toegestemd, dat bij de plegtigheid in de kerk een kostbaar tapijt het eenvoudig karpet, en eene gehuurde staatsiekoets het nederig eigen rijtuig van den generaal vervangen zou. Op eene schitterende buitenpartij, gegeven door een millionair, moet Eva uit den mond eener onbeduidende maar aanzienlijke dame, stekelige aanmerkingen hooren over den geringen omvang der diamanten speld, waarmede zij getooid is. Die speld was een geschenk van haar man, bestemd geweest om haar te troosten over het plotseling afbreken eener genotvolle huwlijksreis; en zij had er zich toen ter tijd zeer gelukkig mede gevoeld. Thans wil zij niet alleen in haar nieuwe woning, bij gelegenheid van haar aanstaanden verjaardag, een nog luisterrijker feest geven dan die buitenpartij, maar zij rekent er ook op, dat haar man op dien dag haar met een nieuw diamanten garnituur verrassen zal. Hij doet het alweder. Het deftige huis, van boven tot beneden gerestaureerd en nieuw gemeubeld, is op den dag van het feest met fijne bloemen en uitheemsche gewassen getooid; des avonds ruischt de muziek van een per spoortrein ontboden orkest door de fraai verlichte zalen; de tuin is in een vauxhall herschapen; op Eva's borst vonkelt het juweel, dat den familieschat der onbeleefde dame overschaduwen moest en werkelijk overschaduwde. Zoo stapelt zij de eene dwaasheid op de andere. Met welgevallen verneemt zij, hoe zich in de stad het gerucht verspreidt, dat dokter Helmond alleen voor zijn genoegen praktizeert en fortuin genoeg heeft om van zijn geld te leven. Die onzinnige waan kost hem de helft zijner beste patienten. Door een intrigant laat Eva zich diets maken, dat zij eene geboren gravin en haar vader de naneef is van een oud adellijk geslacht, dat in den Hervor- | |
| |
mingstijd uit Noord-Brabant naar Hannover of Westfalen uitweek. Ten einde in het bezit te geraken van de op die zaak betrekking hebbende valsche papieren, getroost zij zich allerlei deels belagchelijke, deels vernederende konferentien, en eindigt met zich op één na te kompromitteren. Wat het ergste is, door haren man tot medepligtige te maken van hare ijdelheid en hare spilzucht, vervreemdt zij van hem het hart van den braven en rijken pleegvader, die de weldoener zijner jeugd geweest is en van wiens testament zijne toekomst afhangt. Terwijl de oude generaal niets zoo zeer haat als Eva's twee voorname gebreken, ja zelfs eene soort van wijsgeerige levensbeschouwing predikt, van welke zuinigheid en arbeid de spil vormen, kwetst zij hem onophoudelijk in al zijne lievelingsdenkbeelden en zet zij, zonder het te bedoelen, haren man tegen hem op. Op welke wijze dat alles eindigen moest, was op de vingers na te rekenen; en de vraag was alleen, hoe lang het duren zou. Dokter Helmond, die er in gejuicht had, een huwlijk uit liefde te sluiten, bij het minste woord ten nadeele van zijne schoone en begaafde bruid als buskruid opstoof, zich uit zijne halve mésalliance een dubbelen eerekrans vlocht, van een levenslangen hemel op aarde droomde, en God in stilte voor de hem toegedachte onuitsprekelijke zegeningen dankte, was binnen den tijd van zes maanden een geruïneerd man. Met schulden overladen, door een boosaardigen vijand vervolgd, onherroepelijk gebrouilleerd met den grijsaard, wien hij alles verschuldigd was en van wien hij alles te wachten had, steeg de verlegenheid hem naar het hoofd en joeg eene ijlende koorts hem den breeden weg op. Zich zelven van eene denkbeeldige misdaad beschuldigend, vlugtte hij naar eene vreemde stad, waar het toeval hem in de armen van een verstooten en half gebrek lijdenden broeder voerde. Daar stierf hij, voortgejaagd uit het paradijs zijner droomen, naauwlijks meester genoeg van zijne zinnen om met eene bekentenis van eigen schuld, en met eene waarschuwende bede tot zijne vrouw op de lippen, den adem uit te blazen.
Man, hoe kwaamt gij zoo dwaas? Vrouw, wie maakte van u eene zottin? Het is niet de geringste verdienste van Cre- | |
| |
mers roman, die geheimzinnige zijde van vele menschenlevens aanschouwelijk te hebben gemaakt. Werkelijk is een der belangwekkendste verschijnselen, welke de wereld onzen natuurgenooten aanbiedt, dit, dat terwijl het zoo gemakkelijk schijnt, tegelijk goed en verstandig te zijn, er met elk nieuw geslacht een groot aantal begaafde en beminnelijke personen opstaan, die zonder het te willen of te weten anderen en zichzelven rampzalig, en van het leven, dat voor hen een bloemhof had kunnen zijn, eene woestijn maken.
1871.
|
|