deeling als ons kerkgeloof, en het is even oorbaar de fouten van het een als van het ander aan te wijzen. Juister: bij het ontleden van politieke dogmen kan men dubbel onbeschroomd te werk gaan, omdat de staatkunde van minder nabij dan de godsdienst aan de edeler deelen van het menschelijk wezen raakt.
De tijd is niet ver, dat het liberalisme zijne geschiedschrijvers zal vinden en, in die geschiedschrijvers, zijne regters. Met het gezag en naar de methode der wetenschap zal dan het onkruid van de tarwe gescheiden en aan het volk geleerd worden, in welke rigting het zich zonder gevaar kan blijven voortbewegen, in welke andere het terug moet. Ik kan mij niet voorstellen, ooit gelegenheid te zullen vinden om zelf eene proeve van dien aard te leveren. Daarom geef ik wat ik heb: wenken en gezigtspunten, en hanteer beurtelings de speeltuigen mijner voorkeur.
Men zal op dit boek gewigtige aanmerkingen kunnen maken; doch niemand die zelf eene overtuiging bezit en het gelezen heeft, kan ontkennen dat het geboren is uit een krachtigen aandrang. De dorre cijfers zelven, die het hier en ginds stofferen, behooren tot de soort van welsprekendheid die uit het hart voortkomt. Doch waartoe meer gezegd? De vereenigde Indische en Nederlandsche belangen, waarover ik schreef, zijn zichzelven tot aanbeveling, en zullen bij Nederlandsche en Indische lezers mij een geopend oor doen vinden.
Parijs, September 1876.
Cd. B.H.