Litterarische fantasien en kritieken. Deel 23
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |
I De slavische beweging.De opkomst van Rusland, of zoo men liever wil van het slavisch ras, is een van de kapitale feiten der nieuwere geschiedenis. Achtereenvolgens zag onze leeftijd de Italianen en de Duitschers tot aanzien geraken. Thans zijn de Russen aan de beurt. Niet de halffransche Russen uit het begin onzer eeuw die een bondgenootschap met Napoleon aangingen en Parijs naar de oogen zagen; evenmin de Russen der Oostzee-provincien die halve Duitschers zijn; maar de groote afdeeling der slavische volkegroep welke het eigenlijk Rusland vormt en in de laatste jaren Centraal-Azie veroverde. Het is nog zoo lang niet geleden dat het overig Europa van het bestaan der Slaven naauwlijks kennis droeg. Op dit oogenblik mag Europa blijde zijn dat die tweeënnegentig millioen slavische hoofden vele zinnen hebben. Gingen Russen, Polen, Bohemers, Serviers, Montenegrijnen, Bulgaren, met terzijdestelling van hetgeen hen onderling verdeelt, een bondgenootschap aan, en keerden deze vereenigde stammen zich tegen het Westen, er zou een vervaarlijke strijd ontbranden. Wij moeten onderscheiden tusschen het feit, en onze kennis van het feit. Het feit, in den ruimsten zin, is dat onder de heerschappij van Turkije, van Hongarije, van Oostenrijk, van Pruissen, | |
[pagina 45]
| |
van Rusland, Slavische volken leven die verschillende slavische talen spreken, en zonder uitzondering er prijs op stellen dat hunne nationaliteit erkend worde. De Slaven in Boheme verlangen evenmin los te komen van Oostenrijk als de Vlamingen van Belgie. Zij vragen alleen eerbiediging van hunne czechische autonomie. Sommige Slaven in Polen zouden tevreden zijn indien het voormalig poolsche koningrijk hersteld werd. De Slaven in Pruissen maken oppositie, doch stellen er prijs op tot het duitsche rijk te blijven behooren. De Slaven in de Oostzee-provincien zouden niets liever verlangen dan dat Rusland hen beschermde tegen hunne oudduitsche overheerschers. De Slaven der Beide-Bulgarijen zullen desnoods berusten in het voortduren van Turkije's suzereiniteit, mits zij hun afzonderlijken prins Alexander Battenberg behouden mogen. Bovenal komt in aanmerking het ontwaken van het slavisch bewustzijn in Rusland zelf, - tegelijk oorzaak en gevolg van het vrijverklaren der lijfeigenen door czaar Alexander II. In engeren zin is dit hetzelfde feit als daareven. Terwijl de meeste overige Slavische volken ingedeeld zijn bij niet-slavische, vormen de veertig millioen slavische Russen eene afzonderlijke groote natie; en onze leeftijd is er getuige van, dat dit volk zijne plaats komt eischen onder de zon. Verwonderlijk is de onkunde waarin westelijk Europa geruimen tijd verkeerd heeft ten aanzien van het russische rijk en der slavische aangelegenheden in het algemeen. Alleen door een schijnbaar toeval is daarin voor de zich noemende beschaafde wereld verandering en verbetering gekomen. Ga naar voetnoot1 Het was, toen in 1840 de fransche minister Victor Cousin, belast met de portefeuille van Onderwijs, in de Kamers het voorstel bragt het aantal leerstoelen bij het Collège de France met één te vermeerderen en den uitgeweken poolschen dichter Mickiewicz, destijds in waardschap te Lausanne, tot hoogleeraar in de slavische talen te Parijs aan te stellen. | |
[pagina 46]
| |
Vraagt men naar het eigenlijk doel dezer benoeming (zij volgde in hetzelfde jaar), dan is het antwoord eenvoudig. Evenals de minister Guizot een pensioen had toegekend aan den onbemiddelden Heine, omdat Heine een geniaal dichter en een slagtoffer der reaktie in Duitschland was, evenzoo schiep de minister Cousin een leerstoel voor den onbemiddelden Mickiewicz, omdat de door Rusland verraden Polen op dat oogenblik in Frankrijk zeer populair waren en Mickiewicz teregt voor een martelaar van het russisch absolutisme gold. De vrijzinnige fransche staatkunde van den dag vond bij deze demonstratie tegen Rusland hare rekening. Indien de overlevering waarheid spreekt, dan zijn de openbare lessen van Mickiewicz te Parijs (naderhand herschreven en geordend: Leçons sur l'histoire et les États slaves, 1849) aanvankelijk eene soort van dichterlijk-politieke deklamatien geweest, meer dan eene proef van hooger onderwijs. Mickiewicz was zulk een eenzijdig Pool, dat hij in de slavische letteren te naauwernood eene plaats aan Rusland toekende. Het scheen alsof er, buiten de poolsche, geen andere noemenswaardige slavische litteratuur bestond. De poëet, de patriot, benevelde den blik van den filoloog. Er staat tegenover dat Victor Cousin zelf, en wie verder met hem Mickiewicz' kandidatuur ondersteunden, niet beter wisten of het behoorde zoo. Van den omvang der slavische letterkunde in het algemeen hadden zij slechts eene schemerachtige voorstelling. Niemand bevroedde op dat oogenblik welke vlugt eerlang de russische dichters en de russische romanschrijvers nemen zouden, en welke populariteit voor hen ook buiten Rusland weggelegd was. Het ware overdrijving te beweren dat door het aanstellen van Mickiewicz bij het Collège de France de studie der slavische oudheden, der slavische geschiedenis, der slavische talen, uit het niet te voorschijn geroepen is en geen andere oorzaken medegewerkt hebben. De europesche omwentelingen van 1848 hebben integendeel veel bijgedragen om in den kring dezer volken een nieuw leven te wekken. Doch de zamentreffing kan niet geloochend worden. Mickiewicz, overleden in 1855, is te Parijs opgevolgd door Cy- | |
[pagina 47]
| |
prien Robert; daarna door zijn eigen landgenoot en leerling Alexander Chodzko, op dit oogenblik nog in leven en pas zeer onlangs vervangen door den nieuwen titularis Louis Léger. En juist in dezelfde jaren dat aan het Collège de France de studie van het slavisch op die wijs voortgezet werd en allengs een strenger wetenschappelijk karakter bekwam, ontwaakte in verschillende slavische landen eene te voren ongekende of niet gebleken belangstelling. De herinnering der russisch-ethnografische tentoonstelling te Moskou, onder de regering van Alexander II, leeft nog. De czechische schouwburg te Praag heeft vermaardheid. Te Warschau, te Krakau, te Posen, te Lemberg, zijn Slavische akademien en genootschappen verrezen. Steden als Belgrado, Sofia, Philippopoli, die vijftig jaren geleden niet veel meer dan half barbaarsche dorpen waren, bezitten op dit oogenblik wetenschappelijke Slavische instellingen. Te Sofia hebben de Bulgaren de groote turksche moskee herschapen in eene openbare bibliotheek en eene nationale drukkerij. Ga naar voetnoot1 De russische nationale letteren zijn europeesch gemeenbezit geworden. Gogol gaf het sein; Tourguénef volgde; Dostoievski geraakte op de voordragt; Tolstoï voltooit. Dat de slavische beweging zulk een litterarisch en wetenschappelijk karakter draagt is een normaal verschijnsel onzer bovenal in de wetenschappen en de taalstudie uitmuntende eeuw. Even natuurlijk is het dat Rusland daarbij in de voorhoede marcheert. De profetie van Napoleon I op Sint-Helena, - dat vijftig jaren na hem Europa republikeinsch of kozak zou zijn, - gaat op geheel andere wijs dan men gedacht zou hebben hare vervulling te gemoet. Ook al breekt het onlangs met Engeland ontstaan geschil niet weder uit, Rusland heeft zich eene nieuwe plaats in de wereldgeschiedenis veroverd. Indien de zonen der nu levende Nederlanders op de hoogte van hun tijd wenschen te blijven, dan zullen zij in den kring hunner studien het russisch moeten opnemen; en, heeft de | |
[pagina 48]
| |
Tweede Kamer eene gulle bui, dan wordt er aan minstens één der rijksuniversiteiten weldra een leerstoel voor de slavische talen verbonden. | |
II Dostoievski.Vijftig jaren geleden, dan, bestond er voor het overig Europa geen russische litteratuur. Buiten Rusland had niemand er spijt van geen russisch te verstaan. De Russen zelf schenen slechts fransch te spreken en te schrijven. Het verdient opmerking dat geen boeken over wijsbegeerte, bespiegelend of natuurlijk, geen standaardwerken over geschiedenis of filologie, daarin verandering gebragt en ons de oogen geopend hebben. Enkel zeker aantal romans deden dit. In Rusland is noch een Darwin opgestaan, noch een Schopenhauer, noch een Ernest Renan, noch een Pasteur, noch een Ranke, noch een Dozy, een Cobet, of een Donders. Alleen Tourguénef zag er het licht; en door den opgang dien Tourguénef maakte, is langzamerhand de algemeene aandacht zich op eene groep moderne russische dichters en russische romanschrijvers gaan vestigen. De lezer wordt verzocht het ten goede te houden, zoo deze voorstelling te zeer een hollandsch karakter draagt. In Duitschland heeft het te geener tijd aan beoefenaars der russische letterkunde volstrekt ontbroken. Gogol en Tourguénef zijn bekend en vermaard geweest in Frankrijk, toen in Nederland hunne namen nog voor het eerst genoemd moesten worden. Het dóórdringen van den russischen roman in Europa moet ongetwijfeld worden toegeschreven aan het voortreffelijke daarin, het oorspronkelijke, het frissche. Onze romanverslindende eeuw, geblaseerd maar altijd hongerig, werd aangenaam verrast door de schildering van nieuwe toestanden, in een nieuw kader, met nieuwe vormen. Bovendien gevoelden wij dat deze russische schrijvers, de eenen voortgekomen uit de klasse der apostelen met de pen, de anderen uit de hoogste kringen der russische zamenleving, mannen waren die hunne | |
[pagina 49]
| |
medemenschen iets te zeggen hadden. Geen broodschrijvers, geen fabrikanten van litteratuur, maar geboren dichters in proza, en bij voorkeur heldedichters. Er bestaat echter nog eene andere reden. De russische roman komt in den vreemde niet alleen de algemeene onwetendheid omtrent dit groote rijk uitnemend te hulp; hij leert ook hetgeen in Rusland voorvalt min of meer begrijpen. Wanneer de romanschrijvers daarginds, zonder aan ons te denken of zich om ons te bekommeren, enkel vervuld met de behoeften van het lezend publiek onder hunne eigen landgenooten; wanneer zij verhalen wat er in de russische zielen omgaat, dan openen zij ons nieuwe vergezigten. Wij maken kennis met aandoeningen, nooden, verwachtingen, die ons toeschijnen den sleutel te geven tot veel schijnbaar raadselachtigs. Het is een voorregt, wanneer bij een volk in een gegeven tijd de fraaije letteren op die wijs de draagsters en tolken van iets belangrijks worden. Geen eeuw heeft in dezelfde mate den roman zich zien vermenigvuldigen als de onze; en mogelijk is het daaraan toe te schrijven dat er thans op onze aarde zulk een groot aantal onbeduidende exemplaren van die soort bestaan. Onbeduidendheid is het voorname kenmerk der meeste verhalen die in onzen tijd zich als romans komen aanmelden. Niet zelden zijn zij welgeschreven, en slechts bij uitzondering geeft de inhoud aanstoot. Maar hoe onverschillig laten zij ons! Hoe moeten wij ons inspannen om ze belangwekkend te vinden! Welke bovenmensehelijke zachtmoedigheid is noodig, welke beginselloosheid bijna, zal onze kritiek, na lang en geduldig zoeken, er hier of daar eene levende bladzijde in weten aan te wijzen! Van Dostoievski, die vier jaren geleden overleed, is onlangs te Petersburg eene biografie verschenen, aanvulling en voortzetting van een door hemzelf gehouden dagboek. Naar aanleiding daarvan hebben verschillende tijdschriften studien aan hem gewijd. Van zijne romans, lijvig en talrijk, ken ik er maar één wel is waar; doch het is de beroemdste van allen: Misdaad en Straf. Er bestaan fransche en duitsche verta- | |
[pagina 50]
| |
lingen van. Ga naar voetnoot1 Onder den indruk dier lektuur schrijf ik deze regelen. Geboren in 1821 zou Dostoievski geen goed Rus geweest zijn, zoo hij onder czaar Nikolaas niet tot zeker aantal jaren dwangarbeid veroordeeld was. Zijne fatsoenlijke afkomst, zijne beschaafde opvoeding, zijn ontluikend genie, zijne onafhankelijke denkwijs, deden voor die onderscheiding hem al vroeg in aanmerking komen, en gaven er hem bijna regt op. Wachten wij ons echter, bedorven kinderen der rustige rust die wij zijn, groot geworden bij moeders pappot, ligtvaardig te spreken over vier jaren siberische tuchthuisstraf, gevolgd door vier jaren inlijving bij een regiment als gemeen soldaat! Voor Dostoievski is deze afschuwelijke leerschool, die hij op zijn achtentwintigste jaar binnentrad en waaruit hij in zijn zesendertigste ontslagen werd, een louterende smeltkroes van het talent en het karakter geweest. Doch wie zal het cijfer der medescholieren noemen, enkel wat minder begaafd of wat zwakker van gezondheid, die reddeloos te gronde gingen en wier in de sneeuw geschreven namen ons onbekend bleven? Toestanden als de russische van 1849 (het jaar van Dostoievski's vonnis) vormen met hetgeen toen in sommige bevoorregte landen van Europa werd aangetroffen zulk eene scherpe tegenstelling, dat wij van de geniale russische schrijvers dier dagen onwillekeurig iets buitengewoons verwachten. De in Italie heerschende tirannie was misschien weinig zachtzinniger: de Gioberti's, de Nicótera's, de Manin's, de Mazzini's, wisten er alles van. Maar die de Italianen onderdrukten waren Oostenrijkers, waren vreemdelingen; terwijl in Rusland het schrikbewind werd uitgeoefend door den erkenden en geëerden souverein van het land zelf. Op den geest der Dostoievski's moest het een verpletterenden indruk maken dat zij met galeiboeven werden gelijkgesteld, enkel om het aankleven van denkbeelden die in Engeland, in Frankrijk, in Zwitserland, in Belgie, in Nederland, als de gewoonste zaak der wereld beschouwd en in | |
[pagina 51]
| |
praktijk gebragt, in Duitschland door wijsgeeren en dichters straffeloos van de daken verkondigd werden; dan wel, indien zij ergernis gaven, hoogstens blootstelden aan de plagerijen eener kleingeestige censuur. Het besef moest ontwaken dat er in Rusland iets omging, iets kookte. Aan den eenen kant was het noodzakelijk te besluiten dat de nieuwe denkbeelden bij de massa des volks weerklank vonden. Dit volgde van zelf uit den hartstogtelijken ijver waarmede men poogde ze te onderdrukken. Maar tevens moest aangenomen worden dat de jonge hervormers utopisten waren. Het volk legde wel deelneming voor hunne personen en hunne wreede vervolging aan den dag, maar omhelsde hun stelsel niet. Zij bleken anti-nationaal. Eene omwenteling van beneden naar boven bleef uit. De natie scheen alleen verbetering te wachten van regeringsmaatregelen, werkend van boven naar beneden. Dostoievski erkent in zijn Dagboek dat dit de groote les geweest is, door hem in het siberisch tuchthuis geleerd. Daarvóór kende hij alleen de jongelieden van zijn eigen stand, helden der fraze, dweepend met verwarde vrijzinnige denkbeelden van duitschen of franschen oorsprong, edelmoedig van inborst maar onpraktisch en negatief. Zulk een Rus is de hoofdpersoon van Misdaad en Straf, en hetgeen waarde geeft aan dit boek zijn de naar het leven gevolgde schilderingen waar men Raskolnikof - zoo heet hij - in aanraking ziet komen met de volksklasse te Petersburg. Wie den roman niet kent zal verwonderd opzien dat Raskolnikof een doodslager is, pleger van een dubbelen moord. Dit boezemt afschuw in. Twee vrouwen in eene achterbuurt, op eene vierde verdieping, - eene bejaarde woekeraarster en hare ietwat jongere halve zuster, - worden door Raskolnikof om het leven gebragt; de eene met voorbedachten rade, de andere uit vertwijfeling, opdat zij het geheim niet uiten hem aanbrenge. Met een bijl klooft hij beiden den schedel. Even tegenstrijdig klinkt het dat de heldin, door wier weldadigen invloed Raskolnikof tot bekentenis en boete gebragt wordt, eene genumeroteerde jonge dochter is. Door het zamen- | |
[pagina 52]
| |
brengen eener publieke vrouw en van een sluipmoordenaar schijnt de schrijver het er op toe te leggen indruk te maken op de bedorven verbeelding van onwaardige lezers. Doch wie zoo oordeelen kennen de wereld niet welke hij zich heeft voorgenomen ons nader te brengen. In hare vernedering is de rampzalige Sonia het christelijk mysticisme trouw gebleven dat den grondtoon van het russisch volkskarakter vormt. Zij is eene zondares uit het Nieuwe-Testament. Niet Dostoievski verwondert er zich over dat, ondanks de in Rusland heerschende ontevredenheid, ondanks den nood en het lijden der armen in de groote steden, de partij der nihilisten en der revolutionairen eene minderheid blijft vormen. Ook hijzelf, verhaalt hij in zijn Dagboek, is in Siberie door het lezen en herlezen van een Nieuw-Testament, dat edelaardige russische vrouwen in de gevangenis hem ten geschenke gegeven hebben, tot het nationaal christendom bekeerd. Het is hem duidelijk geworden dat Rusland uit de evangelische geschiedenis een eerbied en eene deernis voor het lijden put, een gevoel van hulde voor de berusting, een geloof en eene verwachting voor de toekomst, waartegen het nihilisme vooralsnog niets vermag. Het hooger ideaal ontzenuwt en ontwapent, door zijne eigen verhevenheid, het lagere. De wetenschappelijk ontwikkelde of half-ontwikkelde Raskolnikof moet zijns ondanks voor de havelooze en onkundige Sonia zwichten, die niets anders weet dan dat zij bij de politie een geel briefje is gaan halen, ten einde het tweede huisgezin haars vaders van den hongerdood te redden. Bewonderenswaardig is in Misdaad en Straf de beschrijving der ziektegeschiedenis (anders kan men haar moeilijk noemen) van den moordenaar. Door armoede en eigenwaan gedreven, volvoert Raskolnikof zijn opzet met een overleg en eene vastberadenheid die omtrent zijne geestkracht de beste verwachtingen doen koesteren. Zoo maar het geluk wil dat zijne misdaad niet ontdekt wordt, denkt hij, dan zal zijne koelbloedigheid hem ten einde toe trouw blijven. Van het bij de doodgeslagen woekeraarster gevonden geld zal hij op zijne wijs een nuttig gebruik maken. | |
[pagina 53]
| |
De drieduizend roebels zullen dienen als eerste bijdraag voor een fonds, en dat fonds zal de liberale russische zaak ten goede komen. Welnu, het toeval is hem gunstig. Hij volvoert de booze daad zonder door iemand opgemerkt te worden. Geen sterveling verdenkt hem. Sommige vermoedens worden, door de justitie zelf, om hunne onwaarschijnlijkheid verworpen. Een halfwaanzinnige, die uit godsdienstig fanatisme zich komt aangeven, gaat voor den waren moordenaar door. Raskolnikof heeft de schoonste gelegenheid zijne lievelingsstelling waar te maken: dat er twee klassen van menschen gevonden worden, gewone en ongemeene, en men hemzelf te rangschikken heeft in de klasse der ongemeenen die boven of buiten de wet staan. Maar zie, naauwlijks heeft hij den moord gepleegd, of al zijne kranigheid begeeft hem. In plaats van de drieduizend roebels, op welke het aankwam, kaapt hij met onvaste en haastige hand enkel eenige armbanden, eenige horlogekettingen, en eene slechts matig gevulde beurs. Hij verstopt die voorwerpen, begraaft ze ergens, en wint door het doodslaan van twee vrouwen niet één penning. Beven als een juffershondje, anders doet hij niet na den moord; zoozeer dat hij aan zijne vrienden, zijne moeder, zijne zuster, - en weldra ook aan een regter van instruktie met wien hij in kennis gekomen is - zich verraadt. Niet uit lafhartigheid, maar omdat hij met al zijn overmoed en zijne logica niet opgewassen is tegen het vooroordeel: ‘Ik heb bloed vergoten,’ of gelijk in de bijbelsche Tien Geboden te lezen staat: ‘Gij zult niet doodslaan!’ Meen echter niet, om den toon waarop ik over Raskolnikof spreek, dat ook Dostoievski op die wijs zich over hem uitlaat. De russische romanschrijver is edelmoediger en humaner. Hij zelf is, min den dubbelen moord, in zijne jonge jaren een Raskolnikof geweest, een russische knaap met eene gebersten hersenpan, een martelaar van het russisch despotisme, een broodeloos staatkundig hervormer, iemand met te veel wilskracht om in zijn noodlot te berusten, en met te weinig om uit het kwade iets goeds te doen voortkomen. Dostoievski | |
[pagina 54]
| |
veracht noch bewondert den held van zijn verhaal. Hij beschrijft alleen Raskolnikof's zielstoestand, en tot het einde gaat de lezer met den jongen Rus en moordenaar mede. De oplossing van het zedelijk vraagstuk heb ik reeds aangeduid. Raskolnikof wordt op zijne beurt tot deportatie naar Siberie veroordeeld. In Sonia's persoon vergezelt het lijdend Moskovie hem naar het land van den dwangarbeid. Eindelijk ontwaakt in hem het bewustzijn dat hij nooit iets anders dan een zelfzuchtig en onnut dienstknecht der volkszaak geweest is. Het geloof in Ruslands toekomst redt hem van de wanhoop. Vertrouwen, berusten, deernis gevoelen, wordt zijn wachtwoord. | |
III Graaf Tolstoï.Tourguénef was reeds beroemd, toen Tolstoï, tien jaren jonger, zich in de letteren nog een naam verwerven moest. Een naam in de wereld, dit behoefde niet. Door zijne geboorte behoort graaf Tolstoï tot een historisch geslacht; en zelfs worden er maar weinig russische edelen gevonden, verzekert men mij, wier stamboom zoo hoog opklimt als de zijne, en in zulk goed gezelschap. Van czaar Peter den Groote tot czaar AlexanderIII zijn er altijd vermaarde Tolstoï's geweest. Eén oogenblik van vervreemding uitgezonderd, heeft er levenslang tusschen Ivan Tourguénef en Leo Tolstoï warme vriendschap bestaan. De oudere vereerde den jongere met de gulheid en onbaatzuchtigheid welke onder letterkundigen (mag ik mij op Goethe en Schiller beroepen?) slechts aangetroffen wordt wanneer beiden tüchtige Kerle zijn. Van de omstandigheden welke tot eene korte verwijdering aanleiding gegeven hebben, draag ik geen kennis. Hoog moet de oneenigheid geloopen zijn. Er is spraak geweest van een tweegevecht, zegt men. Ik weet alleen dat de twist spoedig bijgelegd, het vernieuwd vriendschapsverbond daarna in stand gebleven, en Tolstoï de laatste Rus geweest is aan wien Tourguénef stervend gedacht heeft. Te midden van onlijdelijke pijnen schreef Tourguénef hem | |
[pagina 55]
| |
uit Parijs één maand vóór zijn dood in Julij of Augustus 1883: ‘Il y a longtemps que je ne vous ai pas écrit, car j'ai été et je suis sans phrases sur le lit de mort. Je ne puis pas guérir; il ne faut même pas y penser. Je vous écris, à proprement parler, pour vous dire que j'ai été heureux d'être votre contemporain, et pour vous exprimer ma suprême et sincère prière: mon ami, revenez aux occupations littéraires; car le don qui est en vous vient de là d'où tout nous vient. Ah! que je serais heureux de pouvoir me dire que ma prière produira sur vous l'effet tant désiré! Quant à moi, je suis un homme fini. Les médecins ne savent même pas quel nom donner à mon mal. Névralgie stomacale goutteuse. Ni marcher, ni manger, ni dormir. Bah! il est ennuyeux de répéter tout cela. Mon ami, grand écrivain de la terre russe, entendez ma prière! Faites-moi savoir si vous avez reçu ce bout de papier et permettez-moi encore une fois de vous embrasser fortement, vous, votre femme et tous les vôtres. Je ne puis pas vous écrire d'avantage; je suis las!’ Ga naar voetnoot1 ‘De Duitschers,’ moet onlangs, in een onderhoud met een oostenrijksch staatsman, prins Bismarck gezegd hebben, ‘de Duitschers behoorden ten aanzien der Slaven andere en betere gevoelens te koesteren dan zij doen. Laat hen een voorbeeld nemen aan mijn omgaan met de Russen. De Slaven hebben veel onaangenaams. Ik bewonder noch hunne marokijnen laarzen, noch hun maneschijn-weemoed. Kwamen zij aan het roer, de wereld zou er niet veel beter bij varen. Maar hun ras verkeert in een tijdperk van groei, en men moet hen niet noodeloos voor het hoofd stooten. Bovendien onderscheiden zij zich door bevattelijkheid. De aarde is groot genoeg voor hen en voor ons.’ Ga naar voetnoot2 Bij het beoordeelen van Tolstoï zullen wij wel doen de eene en de andere uitspraak te gedenken: Bismarck's beperking en Tourguénef's onvoorwaardelijke hulde. Zonder mede te doen aan maneschijn-weemoed is Tolstoï | |
[pagina 56]
| |
niettemin mettertijd een echt slavisch mysticus geworden. Hetgeen hij in Mijne Godsdienst en in Mijne Geloofsbelijdenis verkondigt - zijne twee jongste geschriften - wordt door hem in praktijk gebragt. De bergrede van Jezus Christus, opgevat naar de letter der bijbelsche redaktie, is voortaan zijn maatschappelijk evangelie. In het ééne woord dulden lost tegenwoordig zijne geheele levensbeschouwing zich op. Liefde is hem het hoogste gebod. Men moet het kwaad niet tegenstaan, maar uit menschemin ook het onregt verdragen. Zalig de zachtmoedigen! Zalig de armen! Het ware leven wordt bij de averegts dusgeheeten misdeelden gevonden, die in het zweet huns aanschijns arbeiden voor hun brood, tevreden zijn met hun lot, en in het vraagstuk der menschelijke bestemming zich niet verdiepen. De russische rijke moet een kind van het russische volk worden; de edelman en grootgrondbezitter zijn eigen veldarbeider, de meester zijn eigen knecht, zijn eigen timmerman, zijn eigen kleedermaker. Volgens berigten van vrienden en vereerders legde graaf Tolstoï zich laatstelijk op het vervaardigen van zijn eigen schoeisel toe. Ik geloof dat het weinig moeite kosten zou de edele aandrift op te sporen en bloot te leggen waarin deze excentriciteiten van den buitengewonen man haar oorsprong hebben. Doch voor ditmaal wensch ik hierin niet verder door te dringen. Zelfs wat den romanschrijver aangaat, in onderscheiding van den maatschappelijken wijsgeer, moet ik mij beperken. Ik spreek alleen over den auteur van Anna Karenine, en eigenlijk alleen over dien van het reeds genoemde nog grootere werk: Oorlog en Vrede. Al had Tolstoï niets anders geschreven dan deze laatste drie deelen, wij zouden begrijpen dat Tourguénef in 1883 hem toeriep: ‘Ik acht het een voorregt uw tijdgenoot te zijn!’ Dit boek is een onvergankelijke eeretitel. Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 57]
| |
Van alle niet-russische historische romans welke onze eeuw heeft zien verschijnen komt Vanity Fair mij voor best van al een denkbeeld van dezen russischen te geven; maar Vanity Fair verwarmd door het gemoed waarvan Adam Bede tintelt, en verlicht door het schijnsel dat van les Parents pauvres uitgaat. Tolstoï bezit de genealiteit van Balzac, stort over zijn verhaal de poëzie van George Eliot, en heerscht over zijn onderwerp met dezelfde meesterschap als Thackeray. Het is waar dat zij alle drie hem voorgetreden zijn, en hij hen slechts evenaren kon door hen te overtreffen. Niet zelden ontmoet men in nieuwere litteratuurgeschiedenissen het schoolsklinkend beweren dat de roman der 19de eeuw, al is het proza zijn voornaamste voertuig, uit hetzelfde oogpunt beschouwd en met denzelfden maatstaf gemeten wil worden als het heldedicht hetzij der midden-eeuwen, hetzij der klassieke of der indische oudheid. Onze roman, heet het, is een epos. Heeft een onzer auteurs behalve andere werken ook één of meer romans geschreven, dan zegt men van hem dat zijn talent ook in den vorm van het epische opgetreden is. En meer andere pedanterien van dien aard. Doch wie de Russen leest, vindt de moderne litteratuur-historici ten slotte nog zoo gek niet. Bestond er van Oorlog en Vrede eene goede hollandsche vertaling, men zou zich een hollandsch gezin kunnen denken dat een geheelen winter, avond aan avond, zich om de theetafel schaarde en, altijd onder de magt derzelfde bekoring, het eindeloos verhaal van Tolstoï aanhoorde. Tweeduizend bladzijden. Al luisterend naar den voorlezer of de voorlezeres, zouden de eenen een teeken- de anderen een borduurwerk ter hand nemen. De knapen in het boek zouden zij jonge mannen zien worden, de kleine meisjes jonkvrouwen, de jonge moeders matronen; de mannen van leeftijd al dan niet achtbare grijsaards. Eene vergeten wereldgebeurtenis zouden zij uit de dooden zien opstaan. Hoe een groot volk, zich van zijne nationaliteit nog niet bewust, door smartelijke nederlagen tot zelfkennis ontwaakt, en van lieverlede zich een knods voelt worden nederdalend op het hoofd van den aanrander | |
[pagina 58]
| |
dien het verplettert. In welke betrekking dit verschijnsel staat met het klimaat en het landschap; met het leven in de dorpen en het leven in de steden. Hoe het zich weerspiegelt in den glans der hofkringen; welken toon het mededeelt aan de krijgsliederen van het leger; welke aandoeningen het opwekt in de huisgezinnen; welke omwentelingen in het karakter der bijzondere personen er het gevolg van zijn. Hoe dit vreemde en schijnbaar verouderde allengs de evenredigheden van een voorval uit ons eigen leven aanneemt, en men niet waant een vertaalden russischen roman te lezen, spelend in een tijd toen uwe grootouders kinderen waren, maar de beschrijving eener belangwekkende gebeurtenis van gisteren, voorgevallen onder uwe oogen, in het land uwer geboorte, in den huiselijken kring uwer gemeenzame bekenden of van uzelf, en verteld met dat vuur en met aanwending dier dichterlijke beelden waarvan alleen de moederspraak het geheim bezit. Zoo heeft Indie het oor aan het Ramayana en het Mahabbarata geleend. Zoo zijn bij de olympiasche spelen de homerische gezangen voorgedragen, en te Rome uit de Aeneïs de geschiedenis van koningin Dido. Niet anders luisterde Francesca, wanneer Paolo voor haar uit Lancelot las, of de troepen van Willem den Veroveraar bij het aanheffen van het Roelandslied. Het is de roem der groote russische romanschrijvers onzer eeuw, dat zij in hunne eenvoudigheid (mogen wij zeggen, want althans van deze eigenschap hebben zij geen besef) ons iets te genieten geven van het waarlijk epische. Hun volk heeft gedurende zulk eene lange reeks van eeuwen zulk een in zichzelf gekeerd leven geleid; de poëzie van zijn bestaan is zoo frisch en zoo oorspronkelijk gebleven; in alle standen der maatschappij hebben zich zulke eigenaardige overleveringen gevormd; dat de romanschrijvers, indien zij tevens dichters zijn, het meest door nieuwheid verrassen, wanneer zij in hunne schilderingen het minst van het voorgewend triviale afwijken. Heldedichters zijn zij zonder het te weten; en de geschiedenis der letterkunde van alle volken leert dat dit eene noodzakelijke konditie is. De slechtste heldedichter is hij die zich voorneemt het te zijn. | |
[pagina 59]
| |
Graaf Tolstoï bezit in ruime mate dit aangeboren talent. Strikt genomen is Anna Karenine een zuiver moderne zede-roman.De ontknooping valt in 1877. Alom werkt de telegraaf. Moskou is met Petersburg verbonden door een spoorweg. De vrijverklaring der lijfeigenen behoort sedert een dozijn jaren tot de geschiedenis. Alleen de nihilisten moeten nog op het tooneel verschijnen. Niettemin hebt gij geen voorstelling van het gemak waarmede de schrijver, zonder ooit op te houden het nationale leven aan dat der gezinnen en der personen vast te knoopen, geheele massaas nieuwere russische geschiedenis verplaatst. Telkens verhuist hij met u van de stad naar het land, of van Petersburg naar Moskou; en terwijl gij den indruk ontvangt dat hij tot in bijzonderheden slechts de lotgevallen van een paar families verhaalt, verkeert gij steeds bij hem met twee geheele zamenlevingen. Natuurlijk bezit hij ook de andere gaaf. Hij zou u niet boeijen of bekoren, zoo hij, uit de hartstogten en de aandoeningen die hij te schilderen heeft, niet eene keus deed. Met geoefenden smaak biedt hij u een ruiker van gevoelens aan, hevige en zachte, tedere en buitensporige, onschuldige en misdadige. Gij bemerkt niet dat het eene bloemlezing is, en toch is het er eene. Het zijn de gevoelens van lieden waar iets aan is. Deugen de lieden niet, bij de eenen gaat de ligtzinnigheid met edelmoedigheid en geest gepaard, bij anderen de slechtheid met een hoogen dunk van het gelukkig-zijn. Zijn zij braaf, zij beseffen dat achter den gewonen loop van een regelmatig menscheleven veel verhevens en aandoenlijks schuilt. Over iets zoo eenvoudigs als den dood laat Tolstoï hen de aangrijpendste dingen zeggen. De verliefdheid van een jongen man weet hij dus te schilderen, dat de meisjes er jaloersch van moeten worden. Verhaalt hij de eerste bevalling eener jonge vrouw, dan gaat het alle vaders spijten geen moeders te zijn. Zelden heeft in onze eeuw een auteur in zulke mate de kunst verstaan het dichterlijke der gewoonheid te doen opmerken en van den sleur eene gebeurtenis te maken. Mijn vergelijken van Oorlog en Vrede met Vanity Fair is niet willekeurig. Het zijn twee breede historische romans | |
[pagina 60]
| |
uit de eerste jaren der 19de eeuw; twee lange verhalen van één korte worsteling. Tolstoï's brand van Moskou neemt de plaats van Thackeray's slag bij Waterloo in. Als een onweder pakt zich beide malen aan het luchtgewelf de heugenis der fransche verovering zamen, en ginds gelijk hier klieft Napoleon's fantastische naam de wolken als een schicht. Er zijn nog andere en voornamer punten van overeenkomst. Thackeray was te zeer een geboren cultuurgeschiedenisdichter dan dat hij de gelegenheid verzuimd zou hebben, onder het overbrengen van Engelands strijd tegen den man van Elba naar het vasteland, tegelijk Engelands eiland-zamenleving van het tijdvak te schilderen; de engelsche vaders en moeders van toen, de engelsche zoonen, de engelsche dochters, de engelsche groote- en de engelsche koopmanswereld, het koloniaal aanhangsel van deze niet uitgezonderd. De zich uit Londen naar Brussel verplaatsende kleine persoon van Rebecca Sharp geeft aan dit geheele tafereel eene onvergelijkelijke bewegelijkheid. De onbeschaamde en intrigerende Becky is als een levend stukje gist door welks inmenging de sociale engelsche massa, door den schrijver tot stof gekozen, beurtelings gaat rijzen en schuimen. Evenzoo vormt bij Tolstoï de napoleontische legende slechts een bloeijenden tooverstaf voor het doen opdagen van russische herinneringen. Te bekwamer tijd ziet gij den held van Austerlitz en van Borodino op het tooneel verschijnen; maar niet hij is de eigenlijke hoofdpersoon. Leven schenken aan het verhaal en van het epos een drama maken, dit doet de russische maatschappij dier dagen, doen de russische gezinnen uit iederen stand, - gisteren nog een effen waterspiegel, heden, door de fransche zegepralen en de fransche invasie, opgezweept tot eene hooggaande zee. In Henri Beyle's Chartreuse de Parme, óók een groote historische roman uit ditzelfde tijdvak, wordt gij getroffen door een bewonderenswaardige schildering der toen heerschende zeden in Italie. Het boek is van 1834, en zal een gedenkteeken blijven van artistieke ethnologische studie door een geniaal vreemdeling. In Tolstoï hebt gij, op uwe wandeling door het russische | |
[pagina 61]
| |
vaderland, een dichterlijk Rus tot gids. Man van de wereld en man der eenzaaamheid heeft hij, door nadenken en door opmerken, zich losgemaakt van zijne omgeving; maar hem is zulk eene liefde bijgebleven voor zijn land en zijn volk, dat de gisping-zelf van nationale fouten en nationale vooroordeelen hem slechts nieuwe stof voor blijmoedig schilderen levert. Met chauvinisme, schijnt Oorlog en Vrede ons toe te roepen, komt gij er niet. Nationale snorkerijen zijn ijdelheid, missen karakter, en deugen enkel voor dagbladartikelen of proklamaties. Alleen door uwe pen te doopen in de poëzie van een volk kunt gij slagen in het schrijven van zijn heldedicht. Poëzie van het landschap, poëzie van de stad, poëzie van het geboren worden, poëzie van het sterven, poëzie van het ondernemen, poëzie van het medegevoelen, - dit, dat alle volken met elkander gemeen hebben, moet de grondtoon zijn. Daarna komt de uniform van den soldaat, de pij van den landman, het koorgewaad van den priester, het driespan en de jagthonden van den rijke, de wapenschouwing door den czaar, de kleedkamer der zestienjarige die haar eerste bal gaat bijwonen. Een bekoorlijk geheel ontstaat eerst wanneer dit schilderachtige, van het plaatselijke en nationale, als zaamgegroeid is met het alomtegenwoordig menschelijke, schuld, boete, eten, drinken, schreijen, lagchen, óndergaan, bovenkomen, ten huwlijk geven en ten huwlijk nemen.
1885. |
|