Litterarische fantasien en kritieken. Deel 22
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 201]
| |
IElke letterkunde kan bestudeerd worden onder twee verschillende gezigtspunten: hare werking in eigen kring, en hare werking naar buiten. Stond of viel de romantiek in Nederland met hetgeen andere natien bij haar geprofiteerd of van haar genoten hebben, dan zou niemand hare beeldtenis kunnen schetsen, hare geschiedenis kunnen schrijven, of haar horoskoop kunnen trekken. Geen hollandsch auteur heeft in de laatste vijftig jaren een hollandsch boek geschreven, proza of verzen, hetwelk door Europa als eene aanwinst beschouwd is. Ik bedoel dus alleen te spreken over hetgeen de romantiek in Nederland voor de Nederlanders zelf geweest is, en laat bovendien het onderzoek naar hare herkomst, of wij haar het eerst uit Engeland, dan wel uit Duitschland of Frankrijk ontvangen hebben, - zooveel mogelijk achterwege. Mijn onderwerp is niet hare oorspronkelijkheid, maar haar inhoud. En aan dezen heb ik meer dan genoeg. ‘Waarin wij ook hebben gefaald,’ luidde in der tijd het geestig en openhartig woord van mevrouw Bosboom-Toussaint, ‘niemand, houden wij ons overtuigd, niemand zal ons ten laste leggen, dat wij op het punt der kwantiteit zijn te kort geschoten.’ Wie, inderdaad, kan ook maar een blik werpen in de bibliografische aanhangsels achter elke aflevering van Onze Hedendaagsche Letterkundigen, zonder verbaasd te staan over | |
[pagina 202]
| |
dergelijke vruchtbaarheid? Geen boeken alleen hebben wij volgeschreven, maar geheele boekerijen. Wij verwonderen ons dat de woning van den hoogleeraar Ten Brink al deze werken bevatten kan. Wij vinden dat hem van regeeringswege eene schadevergoeding wegens huishuur behoorde toegekend te worden. Doch, scherts over boord, zijn verzameling, die alleen de levenden of toen levenden omvat, is niet volledig; en zelfs is dit onze éénige grief tegen het ontwerp waarnaar hij met zulk een bewonderenswaardigen ijver, en in betrekkelijk zoo korten tijd, de opgevatte taak heeft uitgevoerd. Ons schijnt het toe, dat hij ook sommige dooden had moeten medetellen, en aan het denkbeeld hedendaagsch meer uitbreiding geven. Van klassieke letterkundigen hebben wij eene voorstelling; evenzoo van moderne. Ook van buitengewone, en van daagsche of alledaagsche. Hedendaagsche heeft alleen zin indien wij daaronder al de auteurs van beteekenis verstaan die tot zeker tijdperk behooren, nog voortdurend of pas gesloten. Doch, reeds te veel aanmerkingen op een arbeid dien ik mij niet in staat acht aan te vullen of te verbeteren. De regte man om dit te doen is de heer Ten Brink zelf, want hij alleen bezit in die mate den onmisbaren hartstogt der biografie. Hij heeft het in zijne hand nalezing der overgeslagenen te houden, en op die wijs zijn werk te verheffen tot een litterarisch-historisch standaardwerk voor een volgend geslacht. Zoo ik over de romantiek in Nederland spreek, het is omdat die algemeene naam mij toeschijnt best van al het nieuwe aan te duiden waardoor, sedert Bilderdijks overlijden in 1831 tot heden, onze letteren zich onderscheiden hebben van die der onmiddellijk voorafgegane periode en van alle vroegere tijdperken te zamen. Waarin heeft dat nieuwe bestaan? Ook zonder opzettelijk nadenken gevoelen wij dat het een zamengesteld verschijnsel geweest is, verschillende auteurs er elk een gedeelte van vertegenwoordigd hebben, en het als geheel heeft zamengehangen met het leven der natie op allerlei gebied. | |
[pagina 203]
| |
Naar mijne persoonlijke meening is het tevens een verschijnsel dat, ondanks zijn voortdurend nawerken, op dit oogenblik tot de geschiedenis behoort, of, zooals de kinderen zeggen van den schommel, aan het uitbloeden is. De romantiek in Nederland heeft haar besten tijd achter den rug. Wij maken ons niet aan onwellevendheid schuldig, wanneer wij te haren aanzien nabetrachting of boedelbeschrijving houden. Veeleer maken wij haar op die wijs een kompliment. Ons uitpakken van hetgeen zij in hare mars gevoerd heeft moet aan het licht brengen dat zij behoorlijk in de plunje zat. Wij zullen de overtuiging in ons voelen ontwaken dat zij voor haar aandeel de draagster eener nieuwe beschaving geweest is. | |
IIIk vraag verlof mijn eerste bewijs te mogen ontleenen aan deze bladzijden zelf. Aan nieuwere litteratuur-geschiedenis werd te voren in Nederland niet gedaan, allerminst aan de geschiedenis der letteren van eigen bodem. Stierf er in de 17de eeuw een Nederlandsch auteur, dan verscheen er eene nieuwe uitgaaf zijner werken, voorafgegaan door een levensberigt. |
|