Litterarische fantasien en kritieken. Deel 16
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 148]
| |
IProeve eener Ned. Indische Bibliografie is de titel van een nieuw werk van Mr. J.A. van der Chijs, mede-direkteur van het Bataviaasche Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen; een werk dat wij met weerzin aankondigen. Het is niet alleen een monument der kleinsteedsche ijdelheid, welke alles wat in haar kersspel voorvalt belangrijk vindt, maar mist zelfs de verdienste van toonbaar volledig te zijn. De bezitters van een katalogus der bibliotheek van Prof. Millies, verleden jaar door Maisonneuve en Cie. te Parijs uitgegeven en gratis of voor weinige stuivers overal te bekomen, vinden daarin, behalve een schat van kapitale oostersche werken, een aantal bij uitzondering merkwaardige in N.I. gedrukte boeken en boekjes vermeld, van wier bestaan de schrijver der Proeve geen kennis heeft gedragen. Zes te Colombo gedrukte hollandsche geschriften uit de tweede helft der vorige eeuw, waaronder de vermaarde Triumph der Waarheid van den bekeerden Cingalees Filippus de Melho, worden bij hem gemist, gelijk hij in het algemeen zwijgt over alles wat ter drukkerij van de Compagnie op Ceylon is uitgegeven. Op zijne lijst der oudere en nieuwere indische drukkerijen staat de colombosche zelfs niet voor memorie uitgetrokken. Het denkbeeld alleen dat Mr. van der Chijs aan de moge- | |
[pagina 149]
| |
lijkheid van ‘een standaardboek’ gelooft, waar hoogstens spraak kan zijn van het bijeenlezen van eenige schrale koloniale aren, half bij toeval ver van het moederlandsch bouwveld teregt gekomen, had de direktie van het Bataviaasch Genootschap, die het boek uitgaf en daaraan vele duizende guldens verspilde, eene waarschuwing moeten zijn. Hollandsche boeken te Colombo, javaansche te Serampore, maleische te Singapore, te Malakka, of weleer te Benkoelen gedrukt, vallen niet, zelfs niet als aanhangsel, in het kader eener nederlandsch-indische bibliografie naar de boekhoudersopvatting van den schrijver der Proeve. Nog veel minder schenkt hij aandacht aan hetgeen in vroeger en later tijd te Amsterdam, te Rotterdam, te Haarlem, te Leiden, en over het algemeen in Nederland of in Europa gedrukt is. Alleen wat in het tegenwoordig Nederlandsch-Indie het licht aanschouwde heeft waarde voor hem; en daarin gelijkt hij den koster der nederlandsche dorpskerk, die weinig dingen op aarde bezienswaardiger vond dan het door den schoolmeester der plaats met de pen geteekend psalm- en gezangboek, bij de openbare godsdienstoefening in gebruik: woorden, balken, en noten in kluis. Op zulke grondslagen en binnen zulke grenzen is geen voor de wetenschap vruchtbare indische bibliografie bestaanbaar. Een armoedige inhoud wordt door praal van wetenschappelijke termen niet vergoed. Vochtigheid en insekten, dit weet ieder, voeren in Indie strijd tegen de boeken; doch den schrijver der Proeve is die taal te eenvoudig. Hij zegt: ‘Nederlandsch-Indie is een land waar het bewaren van boeken door climatologische en entomologische invloeden zeer belemmerd wordt. ’ | |
IIWij gelooven gaarne dat het voor de leden der Direktie moeijelijk is, elkanders ter uitgave aangeboden werk onderling te kritiseren. Een indiskreet medelid heeft daardoor tegenover | |
[pagina 150]
| |
de algemeene welwillendheid vrij spel. Doch mag ter wille van zulke beweegredenen de algemeene kas van het Genootschap blindelings worden aangesproken? De katalogussen van Mr. Van der Chijs, als wier voortzetting men zijne Nederlandsch-Indische bibliografie te beschouwen heeft, zijn van dien aard dat zij even goed door een welonderwezen Inlandsch kind hadden kunnen zamengesteld worden. Niettemin hebben zij volgens eene gematigde berekening, met inbegrip der nu verschenen Proeve, het genootschap tusschen de tien- en twaalfduizend guldens gekost. Ons dunkt, het wordt tijd dat aan die dure liefhebberij een einde kome, en men niet onder een anderen vorm weder in dezelfde fout vervalle als ten dage van Dr. Bleeker's bestuur, die de algemeene kas beschouwde als een fonds tot aankoop van boeken over ichthyologie, met behulp waarvan hij zijne eigen verhandelingen over de indische visschen zamenstelde, die dan weder op kosten van het Genootschap in het licht werden gezonden. De bibliotheek schreeuwt om aanvulling; haar katalogus, die nooit in dien vorm gedrukt had mogen worden (er liggen helaas nog duizend exemplaren van op zolder) heeft dringend behoefte aan vernieuwing. Men ziet: is er een batig saldo beschikbaar, dan ontbreekt het niet aan waardige voorwerpen. Ter voorkoming van verdere misbruiken zou het welligt dienstig zijn in het reglement de bepaling te lasschen, dat geen geschriften van leden der Direktie voortaan onder de werken van het Genootschap zullen worden opgenomen, dan na goedkeuring door den direkteur van Onderwijs. | |
IIIDoch het is eene betrekkelijk geringe zaak dat in de Proeve stukken ontbreken, die men in den franschen katalogus voor het grijpen heeft. Hetgeen de schrijver geeft is ruim zoo ergerlijk als hetgeen hij onthoudt. | |
[pagina 151]
| |
Vijfendertig malen hebben wij bij hem de werken van het Bataviaasch Genootschap vermeld gevonden (alleen de cijfers der deelen, want de titels der Verhandelingen worden niet opgegeven); zeven en twintig malen de Javasche Courant, negentien malen de Java Bode, dertien malen het Bataviaasch Handelsblad; andere bladen en tijdschriften en jaarboeken naar evenredigheid. Op de wederverschijningen van den Regerings-Almanak hebben wij geen oog kunnen houden, evenmin als op de Vastenbrieven van Msgr. Vrancken, of de tekstboekjes van fransche operas, of de reglementen van societeiten op Java en de buitenbezittingen. Katalogussen van boeken-vendutien ontbreken (ook wanneer eene enkele maal de naam van den verzamelaar eene uitzondering had moeten doen toelaten), doch voor het overige is er tusschen 1659 en 1870 in Nederlandsch-Indie niets gedrukt en den schrijver der Proeve onder de oogen gekomen of van hooren zeggen bekend geworden, - het doet er niet toe, hoe onbelangrijk en nietig, - of Mr. Van der Chijs heeft er aanteekening van gehouden. Gelijk van zelf spreekt, komen onder dat scheurpapier een aantal bibliografische zeldzaamheden voor; doch het zijn zeldzaamheden als die, waarvan Brunet in de voorrede van zijn Manuel du Libraire geestig zegt: ‘qu'elles sont d'une nullité si complète que personne ne se soucie de les acquérir; livres rares, mais sans intérêt, dont on peut dire avec raison que les lecteurs sont encore plus rares que les exemplaires.’ Al dit uitschot, al die prullen, de aandacht dubbel onwaardig omdat zij in hun geheel niet de minste voorstelling geven van hetgeen werkelijk in den loop des tijds over Indie verschenen is, vindt men in de Proeve vermeld. En nog is de schrijver over zijn eigen arbeid niet voldaan. Hij had iets volledigers willen leveren, een ‘standardwork’! En aan het slot zijner voorrede klaagt hij dat het met de belangstelling der nederlandsch-indische uitgevers in de nederlandsch-indische bibliografie, nog treurig gesteld is!
1875. |
|