Litterarische fantasien en kritieken. Deel 16
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
IIn de laatste dagen van November 1873 heeft jufvrouw Mina Kruseman enkele voorname steden van Nederland de primeur gegund van een drama, de Echtscheiding geheeten, dat bij niemand onverdeelde sympathie schijnt gevonden te hebben. Het werd door haar voorgedragen in avondspreekbeurten, ongeveer evenals Cremer met zijne Betuwsche Novellen pleegt te doen, half als lezing, half als declamatorium. Een der amsterdamsche bladen gaf er het volgend overzigt van:
‘Mejuffer Mina Kruseman heeft gisteren avond, 24 November, in het Park eene voorlezing gehouden. De grootste helft van de groote zaal was door het publiek ingenomen. Mejuffer Kruseman las een drama: De Echtscheiding. Het stuk speelt in de Oost. Ziet hier den inhoud: Een vijftienjarig meisje huwt gedwongen een resident. Eene amante van den resident, eene inlandsche vrouw, wil de jonge vrouw kort na haar huwelijk vermoorden. | |
[pagina 58]
| |
Het boos opzet wordt niet volvoerd. De vrouwen worden vriendinnen. De resident laat de amante de deur uitwerpen; zij bezwijkt onder de ruwe behandeling. De jonge vrouw wordt ziek en lijdende. De jonge vrouw neemt de kinderen, welke de resident bij de amante heeft verwekt, als de haren aan. Alle mannen zijn ellendelingen, omdat de resident zulk een woesteling is. Op een bal maakt de jonge vrouw kennis met een jongen buurman. De jonge buurman en de jonge vrouw beminnen elkander. Een der kinderen sterft aan de mazelen, de pokken, of het roodvonk, de dokter weet het niet juist. De jonge buurman wordt door den resident op de jagt gedood. Naar men zegt, bij ongeluk. De jonge vrouw wordt krankzinnig. Ten huize haars vaders doodt zij zich met een kris. Dit is de inhoud. De wijze van voordragen was goed; bij sommige naieve en sentimentele tooneelen hoogst verdienstelijk en, ook daar waar met waardigheid moest gesproken worden, krachtig en gepast. De zaal was wel wat te groot, om door de stem van mejufvrouw Kruseman te kunnen worden beheerscht. Het drama is verdeeld in vier bedrijven en achttien tafereelen.’ | |
IIIndien het iemand spijt, ondanks de geringe ingenomenheid waarvan deze schets getuigt, de voordragt der Echtscheiding niet te hebben bijgewoond, die trooste zich met de gedachte dat het drama in kwestie niets anders is geweest dan eene bloemlezing uit den roman Een huwelijk in Indie, sedert in het licht verschenen en algemeen verkrijgbaar gesteld. Heeft hij iets gemist, het is alleen het levendig en bezield reciet der schrijfster geweest. ‘Maar wie het reciet van jufvrouw Kruseman missen | |
[pagina 59]
| |
moest,’ hoor ik uitroepen, ‘moest het beste missen wat aan haar is!’ Ik zal dit niet tegenspreken; en kan slechts getuigen dat Een huwelijk in Indië, wanneer men het boek op zich zelf en buiten verband met het geslacht en de schoonheid der schrijfster beschouwt, den indruk maakt een onbeduidend geschrift te zijn. Er bestaat echter voor jufvrouw Kruseman niet veel kans, dat men het bij die objektieve en vergelijkenderwijs beleefde kennisgeving zal willen laten. Zij heeft het zoo druk gehad over zichzelve in een goeden, over anderen in een ongunstigen zin; heeft hare eischen zoo hoog gesteld, en daardoor zulke hooge verwachtingen opgewekt; heeft in het roeren der groote trom te harer eer zoo regtstreeks en kennelijk de hand gehad, dat zij voorbereid moest zijn op scherpe toetsing en strenge afkeuring. Mijne persoonlijke meening is dat jufvrouw Kruseman, die gezegd wordt in gezelschappen zich als eene lady voor te doen, op het gebied der litteratuur, door hare slechte manieren, een slecht voorbeeld geeft. Pas had de Moderne Judith het publiek met haar allerhande-bundeltje bedot, - een boek van 336 bladzijden, waarvan 200 uit nagedrukte oordeelvellingen over haarzelve, de overigen min 45 uit herdrukken van meestal onbeteekenende oude kennissen bestaan, - of daar speelt zij hetzelfde publiek een nieuwen trek en flikt uit een eigen roman dien zij niet noemt en die elk oogenblik verschijnen kan, een eigen drama. En in dien roman vlecht zij voor de derdemaal eene episode die even te voren in de Moderne Judith, en vroeger in den Nederlandschen Spectator verschenen was. Het valt hard, tegen eene vrouw van goeden huize eene aanklagt wegens litterarische opligterij te moeten indienen; doch jufvrouw Kruseman heeft de goede meening welke men van haar had opgevat, en tot wier verbreiding men in Indie naar vermogen heeft medegewerkt, zich zóó onwaardig getoond, dat te haren aanzien geen verschoonende bejegening te pas komt. Na zelve voor brutale meid gespeeld te hebben kan het haar niet verwonderen, als eene brutale meid op hare plaats te worden gezet. | |
[pagina 60]
| |
IIIWare Een huwelijk in Indie zich komen aanbieden als de eersteling eener schuchtere zeventienjarige, men zou in het boek op meer dan één gelukkig hoofdstuk, meer dan één fraaije bladzijde gewezen en, ter wille daarvan transigerend met de litteratuur, de sociaal-filosofische zotteklap die er van het begin tot het einde (tegen het einde vooral) in wordt voorgedragen, over het hoofd gezien hebben. Nu eene dame van zekeren leeftijd, die u overal met haar oude vrijsterschap vervolgt en zelfs de moeite niet neemt onschuld of onwetendheid voor te wenden, u in 1874 met nagalmen van de antimatrimoniale predikatien der George Sand van 1836 aan het hoofd komt rellen, - nu gevoelt gij als ernstig lezer u aangerand. Met een Brinio-stopwoord vraagt gij waar jufvrouw Kruseman de noodige vrijmoedigheid heeft opgedaan, om met zoo weinig kunst en zoo weinig kennis zulk een spektakel in den lande te maken? ‘Het tijgergevecht’ omstreeks het einde van het 2de Boek is in zijne kranige soort een kranig hoofdstuk; en ik heb reeds toegegeven dat, zoo de leeftijd en de humbug der schrijfster haar werk niet in den weg stonden, men er met belangstelling kennis van nemen, en voor de toekomst er schoone verwachtingen aan vastknoopen zou. Gelijk de zaken staan, blijft men door de schuld der schrijfster-zelve aan de filosofische hoofdstukken hangen en beoordeelt daarnaar het overige. De jonge George Zondervan, in wiens persoon aan den roman de laatste hand wordt gelegd, is de vrucht der vrije liefdesbetrekking welke indertijd tusschen den heer Lawson, administrateur van het landgoed Speranza (Midden-Java?), en mevrouw Stevens van Langendijk, geboren Louise van Amerongen en bijgenaamd de Roos van Samarang, bestaan heeft. Was mevrouw Langendijk voor de verleiding van den heer Lawson bezweken? Volstrekt niet. Toen zij in Lawson's armen bescherming kwam zoeken, was zij krankzinnig en hield zij Lawson voor wijlen Georg Werner. Was zij dan voorheen de maîtres van Georg Werner geweest? | |
[pagina 61]
| |
In geenen deele; zij had hem alleen in stilte liefgehad. Doch haar man, de resident Stevens van Langendijk, was Werner's vermoedelijke moordenaar, en in haar waanzin schonk dit Louise vrijheid (meende zij) de echtelijke woning te ontvlugten en met Lawson te gaan leven, dien zij met Werner verwarde. Lawson stierf toen de kleine George drie jaren oud was; de resident, gedurende al dien tijd onkundig gebleven van de schuilplaats zijner vrouw, liet zich bij die gelegenheid van haar scheiden; Louise, tusschentijds geheel of gedeeltelijk van hare monomanie genezen, kwam weder bij hare ouders te Samarang in huis, die George naar Holland zonden. Na den dood van haar vader en moeder Van Amerongen toog ook Louise naar Holland, doch vond bij toeneming in den knaap en jongeling, die haar niet kennen wilde, een onverzoenlijk vijand. Smart over de hardvochtigheid van haar zoon, haar eenig kind, deed haar ten grave dalen; deed haar met stervende hand aan Georg een schrijven rigten waarin de hoofdgedachte van jufvrouw Kruseman's boek staat uitgedrukt, en dat ik hier mededeel: ‘De wereld, wier regt in kracht bestaat, en wier kracht op berekening gegrond is, heeft hare geleerdheid in een wetboek uitgestort, en dat wetboek als een eeuwig werkende guillotine in Gods volmaakte natuur geplaatst, om te vermoorden al wat oorspronkelijk goed of groot zou zijn. Ziel, had de godheid gezegd. Masker, het wetboek geantwoord. Vrijheid. Neen, slavernij. Waarheid. Neen, bedrog. Leven. Neen, dood. En dood is het geweest, eeuwen en eeuwen lang! Dood volgens de wet, zooals het dood volgens de wereld was. Dood voor de ziel, dat heette pligt. - Dat werd later in beschaving en distinctie veranderd. - Valschheid was de regte roem! Dood voor het ligchaam, dat werd glorie genoemd, mar- | |
[pagina 62]
| |
telaarschap en heldenmoed. - Slavernij was de verborgen naam! Dood voor het hart, dat heette deugd en reinheid, onschuld, heiligheid. - Huichelarij had het moeten heeten, of onwetendheid, of zielloosheid! Dood voor het verstand, dat werd geleerdheid genoemd, of godsdienst, braafheid, eenvoud. Goddeloosheid had het moeten zijn. Maar dood bleef het altijd! Dood! hadden de menschen met bloedige letters op de eerste bladzijde van hun wetboek moeten schrijven, dan hadden zij op de laatste waarheid kunnen zetten met donkere letters van rouw! Maar zij hebben bescherming tot hun opschrift gekozen en kracht tot hun regter, en nu wordt onderwerping deugd genoemd, terwijl de misdaad wettig kan zijn en de sluwheid met succès wordt bekroond. Natuur is buiten de wet en bij gevolg schuldig.’ | |
IVIk meende deze bladzijde en het verband waarin zij voorkomt te moeten vermelden, omdat de episode van George het eenige voorname punt schijnt te zijn, waaromtrent volgens de verslagen in de nederlandsche dagbladen de roman afwijkt van het drama. George, die zijne moeder steeds veracht heeft, vat, als hij met hare sociale antithesen kennis heeft gemaakt, eene groote vereering voor haar op, en het boek eindigt met deze orakelspreuk uit George's mond: ‘De menschen hebben haar krankzinnig genoemd, omdat zij veel begreep en weinig wist.’ Jufvrouw Kruseman vindt dit alles verheven, diepzinnig, nieuw, doch geeft door de ingenomenheid, waarmede zij die gemeenplaatsen neerschrijft, hare lezers te kwader uur den maatstaf harer belezenheid, harer grondigheid, en harer oorspronkelijkheid in handen.
1874. |
|