Voorrede der ‘Derde reeks’
De drie eerste deelen dezer reeks behelzen alleen stukken die op
landgenooten betrekking hebben, en bij de regeling is de chronologie der
leeftijden in acht genomen. Twee afzonderlijke bundels, aan het buitenland
gewijd, volgen.
Motley en Rubens schenen niet onder de vreemdelingen te mogen
gesteld worden. Alleen bedenke men dat elke indeeling van dezen aard kunstmatig
is. Was ookUsselincx niet een buitenlander?
Chronologische rangschikking levert insgelijks bezwaren op. Hoe
digter men de tijdgenooten nadert, de eenen jonggestorven, de anderen nog
levend, of eerst na een lang leven ten grave gedaald, des te moeijelijker wordt
het, in alles zich aan de jaren te houden.
Wat mij met deze onregelmatigheden verzoent, is dat ik alleen er
schade bij lijd. De lezer zou gunstiger oordeelen, zoo de schrijver het
voorregt had dat men van zijne studien in dezelfde orde kennis nam, als hij ze
volbragt. Geen auteur heeft zulk eene vaste hand, of met de jaren wijzigt zijne
teekening zich in bijzaken.
Zoo ik het mogelijk, of mijzelf in staat achtte, eene nationale
litteratuur-geschiedenis te schrijven, ik zou niet op deze wijze voortgaan
mengelingen uit te geven. Nu wij slechts in sommige opzigten van eene
Nederlandsche Letterkunde mogen spreken, en dit eigenaardige geen stof voor
eene doorloopende, belangwekkende ge-