ik. Maar mijne gezondheid eischte het. Sedert eene maand bevind ik mij te Batavia, het oogenblik van mijn vertrek naar Europa afwachtend.
‘De reis van Makassar naar hier (gij weet, onderstel ik, dat Makassar de hoofdplaats der Molukken is?) heeft mij zeer vermoeid. Mijne dochter Jozefine, een meisje van zeventien jaren, vergezelt mij. Pulcherrimae matris filia pulchrior. Haar moeder heb ik verloren.
‘Het plan is niet, met U te komen zamenwonen in dezelfde stad. Ik haat de Amsterdamsche straatsteenen. Dezelve doen mij aan onzen vader denken. Te saxa loquuntur!
‘Als de krachten het toelaten, breng ik bij mijne aankomst Jozefine naar Brussel, en ga mij nederzetten in Den Haag. Aan Jozefine's opvoeding moet de laatste hand nog gelegd worden. ᾽Εκ Μουσᾶν καλὸν κέρδος geldt ook voor meisjes.
‘Het zal mij aangenaam zijn, U en de uwen over eenige maanden in welstand te ontmoeten. Mogt ik onderweg komen te sterven, dan beveel ik U mijne dochter aan. Beschikkingen omtrent dezelve vindt men onder mijne papieren.
‘Het schip is de Staatsraad van der Houven. Ik hoop levend aan boord te komen. Maar.... illi robur et aes triplex! Uw geleerde echtgenoot zal U weten te zeggen, wat er verder volgt.
‘Mijne lever is aangedaan, ik worde geplaagd door het spruw, en de chef der geneeskundige dienst houdt het er voor, dat ik beginselen van tering heb.
‘De beginselen derzelve had ik reeds veertig jaren geleden, en langer, dank zij onzen vader, die ze onze moeder ten huwelijk bragt en op ons overplantte; althans op mij.
‘Tot hiertoe evenwel bereikte zijne erfenis - de eenige, die hij ons naliet - het doel niet. Justum ac tenacem.
‘Mijne dochter biedt U haar respect aan, alsmede aan haren Oom en aan hare jonge Neven en Nichten.
‘Ik teeken mij hoogachtend,
‘Uw toegenegen Broeder
‘Cornelis van Alkemade,
‘Oud-gouverneur der Molukken.’
De geheele brief was even koel en stijf als het adres: Aan mevrouw A. Bruce, geboren Van Alkemade, Keizersgracht bij de Leliegracht, te Amsterdam.
- ‘Houd mij de opmerking ten goede, Adrienne’, - zeide,