eervol voor den Gids, dat die heeren zich ongetwijfeld beijveren zullen U uit te noodigen.
U zijt te goed, mevrouw, leed te gevoelen wanneer men in het openbaar mij aanvalt. Doch ditmaal, ik zweer het U, ben ik zoo onschuldig als een pasgeboren kind. Ik heb niet beweerd of beoordeeld, maar alleen het oordeel van anderen afkeurend overgebragt.
En nu is mevrouw B. veroordeeld. Dit zal uwe Heintje genoegen doen. Hoe aardig schrijft U over die verkooping naast U, ten huize van wijlen den heer H.! Die heer behoort tot de vroegste herinneringen mijner jeugd: hij was de huis-chirurg mijner ouders, en allen stelden wij in hem, wanneer wij gaten in ons hoofd gevallen waren, het volst vertrouwen. Daarna is zijne vermaardheid nog zeer toegenomen.
Met veel genoegen bragt ik een dagje te Nunspeet door. Mijne schoonzuster, wier persoonlijke kennis ik nog maken moest, vind ik eene charmante vrouw. Ik zag te Nunspeet ook mijne zuster Putman Cramer uit Nieuw-York, thans te Velp, wier aangezigt ik in geen achttien jaren aanschouwd had. Mijn broeder was redelijk kalm, en zeer verheugd mij te zien. Welke zorgen baart de toekomst uwer arme zuster U!
Mijne vrouw en mijn zoon bieden den heer Bosboom en U hunne eerbiedige groeten aan. Ik, ik dank U voor uw vriendelijk schrijven. Ga voort, bid ik U, slechts mijn inkt te verdenken, en nooit mijn hart. Zij maken eene karikatuur van mij, die hollandsche courantiers, wanneer zij beweren dat ik, zooals U het geestig noemt, met peper in den zak loop.
Uw gehoorzame.
Met deze zelfde post schrijf ik aan Quack.